elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pal

pal , pal , vast, onbeweegbaar.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
pal , pal , zelfstandig naamwoord, mannelijk, onzijdig , In verkl. paltje. Een klamp, om een spil of een rad vast te zetten en te beletten dat dit terugdraait. Bij de as van een windmolen, aan een weeftouw, enz. Zie de wdbb. || Zet ’et pal der op. – Zegsw. Er nog een paltje opzetten, iets nog sterker maken, het nog meer voorzien. Dikwijls overdr. gebruikt. || Ik vertrouw ’et niet recht, ik zet er nog ’en paltje op (als men de door de partner gespeelde kaart niet hoog genoeg acht en er dus een hogere op legt). – Een paltje verder, nog wat verder. Het pal in de kap van een molen, waarmee de as wordt vastgezet, grijpt in het kamrad. Als nu de molen bij het in het kruis zetten wat te kort staat, laat men het pal nog een kam verder vallen, en zegt: hij moet nog een paltje verder. Dit “nog een paltje verder” wordt ook overdr. gebruikt en men hoort b.v. iemand, die in een doorlopende spoorwagen komt, zeggen: ’t Is hier te vol, we gane nog maar ’en paltje verder. – Zie paltouw en vgl. palter.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pal , paal , [zelfstandig naamwoord] , pal (b.v. om het teruglopen van een wiel te beletten).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pal , pal , plotseling. Hai ston pal stil.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pal , pal , bijwoord , 1. precies, direct Ik kan het hier niet warm kriegen, de wiend stiet pal op de ramen (Bro), De wind zit pal noord (Sle), Hij gung pal veur mij staon, zodat ik niet vort kun (Eex), Hij zee het hum pal in het gezicht (Hoh) 2. brutaal, vrijmoedig (Zuidwest-Drenthe) Hij sprak pal op (Nije), z. ook bal
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pal , pal , palle , 0 , pallen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook palle (Zuidwest-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe) = pal De dommekracht zet ij vast met een pal. Ok een geweer, dan kan e niet ofgaon (Sle), An een haspel zat een pallegien. As het radtien rond is, gef e een knap (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pal , pal , pal. Gunninks woordenlijst van 1908: De wiend is pal west ‘de wind komt precies uit het westen’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
pal , palle , pal , zelfstandig naamwoord , de 1. pal: om een rad, spil of ander bewegend deel van een werktuig mee vast te zetten; in het bijzonder: veiligheidspal, palwerk, haan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pal , pal , bijwoord , 1. rechtop en stijf, onbeweeglijk 2. juist, precies, bijv.: iene de waorhied pal in et gezicht zeggen recht voor z’n raap 3. onmiddellijk
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pal , pal , zelfstandig naamwoord , palle , pallechie , 1. holte onder de voet 2. handpalm In de pal van m’n hand zit een bloedblaain In mijn handpalm zit een bloedblaar; uitdrukking: Een pal hebbe Bij het slootje springen met droge voeten de overkant halen; als dat lukte werd geroepen: ’Ik heb een pal!’
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
pal , ién de pral zon , zon , (in de felle zon) ién de pral zon (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pal , pal , verzameling, menigte (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal