Woord: paardenboon
paardenboon , peereboonen
, zie: venneboonen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
paardenboon , peerboon , [zelfstandig naamwoord]
, paardeboon. Peerboontjesoep. In volgorde van grootte: doevebonen, peerbonen, schoabebonen, wierbonen, waalske bonen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
paardenboon , peareboone , zelfstandig naamwoord
, kleine soort tuinboon Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
paardenboon , paesjboon , vrouwelijk
, paesjboone , paesjböönke , paardeboon, tuinboon, Vicia faba. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
paardenboon , peerdeboon , peerboon , 0
, Ook peerboon (Midden-Drenthe) = grote tuinboon, paardeboon In de eerste wereldoorlog verbouwden wij peerdebonen (Exl), Bij pèerdebonnen knepen ij de bovensten der oet, aans kreej der loes in (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
paardenboon , peerdebone
, paardeboon (gebruikt als groente) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
paardenboon , peerdebone , perebone , zelfstandig naamwoord
, de; paardenboon, bep. soort tuinboon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
paardenboon , paerdebôôn , zelfstandig naamwoord
, paerdebôône , paerdebôôñtjie , tuinboon (in gedroogde vorm krachtvoer voor de paarden en verwerkt in roggebrood voor de voerlieden) Zie ook bôôn Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
paardenboon , pêrdsboen , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, pêrdsboene , - , boon , (bep. dikke boon) pêrdsboen VB: pêrdsboene woerte vreuger tössje de häover geziejd vuur es pêrdsvoor gebruk te wërde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
paardenboon , peerdebone , zelfstandig naamwoord
, paardenboon, een klein soort tuinboon. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
paardenboon , peerdebonen
, soort kleine tuinbonen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |