elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: overerven

overerven , overaarven , overoaren , [werkwoord] , overerven; van eigenschappen en ziekte gezegd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
overerven , overarven , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe) = 1. overerven, erfelijk zijn Het kan wel overarven (Eel), Die zunigheid zit der goud in, dat hebt ze van de olden overarfd (Nije) 2. door erfenis verkrijgen Det baantie hef hij overarfd van zien va (Pes)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
overerven , overärven , overerven, besmettelijk zijn
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
overerven , overarven , overaarven , werkwoord , door geboorte van de ouders/voorouders krijgen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
overerven , overaarven , overaoren, aoveraarden, overaarden , 1. erfelijk zijn; 2. op anderen overslaan (van een besmettelijke ziekte).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal