elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: opoe

opoe , opoe , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze opoe is op visite, gezegd van of door een vrouwspersoon die menstrueert. – Ze is opoe, zie de vorige zegswijze
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
opoe , opoe , zelfstandig naamwoord , grootmoeder (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) Onder andere ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 99) en Gouda (Lafeber 1967, p. 139). De uitdrukking opoe op visite hebbe betekent: ongesteld zijn (KRS: Wijk). In een voorzetselvoorwerp komt er in Lopik een s achter: bij opoes , naar opoes ; ‘Ga jij eens gauw bij opoes vragen, wat komt die vent doen daar met die wagen.’ (LPW: Lop)
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
opoe , opoe , 0 , opoes , 1. grootmoeder Hij is naor zien opoe nuimd (Eco), z. ook ootien, böp 2. menstruatie (Zuidwest-Drenthe, zuid), in Zij hef opoe op visite (Geb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
opoe , ópoetje , bijvoeglijk naamwoord , ongesteld, Ze krij d’oopoetjes op bezoek. Ze wordt ongesteld.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
opoe , opoe , uitdrukking , opoe is over Ze menstrueert
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
opoe , opoe , zelfstandig naamwoord , oma. Vroeger: gropmoe(der), gropma, tegenwoordig vooral: oma.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
opoe , opoe , opoetje , oma-grootmoeder, opoetje was het liefste woord , moeke wanjir gaon we wir naor opoetjes? = moeder wanneer gaan we weer naar oma?- nou manneke, we zen pas bij grwotjes gewiest dus we waachte nog mar efkes = nou ventje we zijn pas bij grootmoeder geweest dus we wachten nog maar even- of ge nou naor grwotjes, naor opoetje of naor opoe gieng as klèn kiend, ze ware en ze zen nog steeds eve lief vur de kiendjes = of je nu als klein kind naar grootmoeder, naar opoe of naar oma ging, ze waren en zijn nog steeds allemaal even lief voor de kinderen-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
opoe , opoe , grootmoeder; opoe (oma) op visite hebben, opoe komt over, opoe is er, het ouwe mens is over, ongesteld (wezen). De periode werd aangegeven met een ‘O’ op de kalender; als kinderen naar de betekenis van de ‘O’ vroegen, zei men: dan komt opoe op visite.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
opoe , oopoe , zelfstandig naamwoord , grootmoeder; oopoe zien; uitdrukking; Sinds der ok nog zon stuk of vier van onze en heur zusjes, regelmaotig opoe zaage, hasse aon de waas der haande mêer dan vol. Wij han die ötdrukking van ‘opoe zien’ ok mar ôot ergens geheurd en wiese verder ok niks. De emmers stonden aaltij afgedekt in et schòp. Wij wiese bè God nie wè dè waare, waor ze vendaon kwaamen of waor ze vur diende, die lappe meej al dè bloed der aon. Vraoge? Hoe vraoge? En aon wie? (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); zoopoe; samentrekking van 'ons opoe' (metanalyse: de s van 'ons' wordt aan 'oopoe' gekoppeld); vergelijk zoomaa
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal