Woord: opdondertje
opdondertje , opdonderke , mannelijk
, mannetje Wá ’n kliên opdonderke Wat een klein mannetje. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
opdondertje , opdondertje
, voor iemand wiens lichaamslengte beperkt was: ’t is maar een klein opdondertje Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
opdondertje , opdondertje , zelfstandig naamwoord
, Klein kind of dier. | Wat ’n pittig opdondertje. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
opdondertje , opdondertien , zelfstandig naamwoord
, et; kleine persoon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
opdondertje , ópdónderke
, klein, lastig ventje Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
opdondertje , opdondertje
, vlinderstrik. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |