Woord: ontzag
ontzag , ontzag , zelfstandig naamwoord onzijdig
, Kinder haren ontzag veur Meester. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ontzag , óntzach , onzijdig
, ontzag. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ontzag , ontzag , 0
, ontzag De kinder hebt gien ontzag meer veur de aolden (Bco), Dai plietsie, door hadden ze wel ontzag veur (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ontzag , ontzien
, ontzag (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |