elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: omnibus

omnibus , onnibus , omnibus , [zelfstandig naamwoord] , ook: omnibus (Westerkwartier) =omnibus.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
omnibus , onnibus , omnibus , 0 , Ook omnibus Veroud. = bus Van Assen naor Beilen leup vrogger een onnibus met een peerd der veur (Hijk), Eerder gungen wij met onnibus naor Grunning. Zo’n onnibus kwam langs as er bezeukdaogen in het ziekenhoes waren (Dro), De onnibusse van Jan Thomas reed vrogger op het Hogeveine. Der leupen twei peerde veur. (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
omnibus , omnibusse , zelfstandig naamwoord , omnibus.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
omnibus , oliebus , (< omnibus) 1. autobus; 2. groot rijtuig.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal