Woord: omhalen
omhalen , weeromhòllen , [werkwoord]
, omhòllen met een wagen; kruien. Diek is te smaal, wie kinnen nait (weer)omhòllen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
omhalen , omhale , werkwoord
, in de combinatie uien(s) omhale, uien omtrekken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
omhalen , omhale , werkwoord
, (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Hout, Scha), a(a)nhale (KRS: Bunn, Hout, Scha), ophale (KRS: Bunn; LPW: Pols) opdrijven van vee, met name koeien Zie hoofdstuk 4, punt 7: melken . Zie ook *heue betekenis 1. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
omhalen , umhalen , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidoost-Drenthe) = 1. doen draaien Hij wol het peerd umhalen naar zich toe draaien (Bov), ...kört umhalen een korte draai laten maken (Sle) 2. omkappen Ze hebt door alle bomen umhaald (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
omhalen , ömhoële , werkwoord
, drijven , (bij elkaar drijven van koeien) ömhoële (zie 'halen') (vero.) VB: De koohêrd hool de keu saoves öm en drèf ze nao 't duerp.; hiernaartoe (halen) ömhoële (zie 'halen') VB: Hoël mich dè 'ns öm, dè wêt neet van hèivers koëme Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
omhalen , umhaolen
, ophalen (bijv. van een koe, voor het melken). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |