Woord: om toch
om toch , ommeldoch , omdoch, omtoch
, (bijwoord), ook: om doarom, zooveel als: toch, bevattende eene verzekering wanneer naar de reden van iets gevraagd wordt, die men niet kan of wil zeggen, waarop de teleurgestelde vrager dikwijls antwoordt: omdoch is gijn reden. Voor: waarom niet? heeft men: ommeldoch (enz.) nijt, ōmdochn’t. Oostfriesch alldoch. – Uit: om, en: toch, en = omdat het toch zoo is. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
om toch , üm tòch
, Al daarom. Waorümme dôj dat? üm tòch d.i. daar wil of kan ik geen reden voor geven. Gron. omtoch. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
om toch , ommeldoch* , omtoch
, hiervoor elders het antwoord: om dáárom. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
om toch , [daarom] , üm toch
, Al daarom. Waorümme dôj dat? üm tòch, d.i. daar wil of kan ik geen reden voor geven. Gron.: omtoch. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
om toch , om dòch! , omme dòch
, antwoord als men geen antwoord geven wil. A. Woarom dust nait mit? B. Om dòch nait. A. Om-dòch is gain reden. B. Most ter mor n reden van moaken. || om tòch! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
om toch , om tòch
, zie om doch. Aldaar ook als laatste regel: Goa op kòp stoan te beden. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
om toch , um toch!
, daarom! Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |