Woord: nuks
nuks , nuks , bijwoord
, erg Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
nuks , nuks
, uut de nuks, 1. ontzet geraakt (van de sporten tussen stoelpoten); 2. uit model, verfomfaaid (kleren); 3. niet goed sluitend (ramen, deuren). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |