Woord: negeret
negeret , negerrit
, (onzijdig); eene soort van donkerbruine pruimtabak, die bijna uitsluitend door onze zeelui gebruikt wordt. ’t Engelsch negrohead; aldus omdat een negerkop op die pakjes was gedrukt. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
negeret , negerrit*
, Engelsch negrohead. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
negeret , negerrit , zelfstandig naamwoord onzijdig
, verbastering van E. negrohead, stijve rol kauwtabak; op de pakjes staat een negerkop. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
negeret , neegeret , zelfstandig naamwoord
, [O] pruimtabak (waarschijnlijk ontleend aan de merknaam) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
negeret , negeret
, pruimtabak. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |