elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nachtjak

nachtjak , nachtjak , zelfstandig naamwoord onzijdig , Zo tal van samenstellingen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
nachtjak , nachjak , kort nachthemd.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
nachtjak , nachjak , “van nachjak töt kistentuug”: titel van Sallandse Folklore show.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
nachtjak , nachtjak , 0 , jak, dat ’s nachts wordt gedragen Ik heb veur oe nog wel een schoon nachtjak liggen (Flu)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
nachtjak , nachjak , nachthemd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
nachtjak , nachtjak , nachtjapon.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal