elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: naast

naast , neuchst , (spreek eu uit als ui, doch zonder de i-klank) naast.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
naast , naost , näogst , naast; zie nao.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
naast , noast , in: dat denk (of: leuf, enz.) ik veur ’t noast = dat komt mij waarschijnlijk voor, zoo zal het wel zijn of worden; ook Geldersch
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
naast , naast , voorzetsel , Daarnaast neest. Zie de wdbb. || Hij woont neest de kerk. – Vgl. na.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
naast , noast* , [bl. 545 II ond.] ook Geldersch, enz.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
naast , näöst , naast. Zoo näöstenbie: ongeveer
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
naast , noast , [bijvoeglijk naamwoord] , naast. Noaste noabers = de naaste buren volgens kluftsòrder; zie noaber. Ieder is zok zulf ‘t noaste. Ten noaste(n) bie. Dij der ‘t noaste tou is = wie de zaak het meest aangaat. Dat leuf ik veur ‘t noaste.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
naast , tennoastenbie , [bijvoeglijk naamwoord] , ten naaste bij. || benoastenbie
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
naast , neist , bijwoord, voorzetsel , Verouderde variant van naast.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
naast , neist , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze ’t neist en (’t) reist, het meest noodzakelijke, het meest voor de hand liggende. | Al kroig je brand, den perbeer je vezelf ’t neist en ’t reist te redden. Wat het meest nabij is en wat het vlugste of gemakkelijkste te grijpen valt. Zie voor reist onder rei.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
naast , noast , naast; * kan niet ligt op het kerkhof en wul niet ligt d’r noast: waar een wil is, is een weg.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
naast , naost , voorzetsel , naast Zij zaat naost mien vrouw (Wap), Het was niet naost de deur niet dichtbij (Odo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naast , neugst , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidoost-Drents veengebied) = naast An weerskanten woont de neugste naobers (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naast , naost , bijvoeglijk naamwoord , 1. dichtstbijzijnd De naoste winkel steeit een hiel eind vort (Bal), Bij een begrafenis weur de klok lud deur de naoste naober (Exl), Joen eigen is altied het naoste je denkt het eerst aan jezelf (Bco), Hij was de naoste bij het gewicht van het zwien het dichtst bij het te raden gewicht (Eco), z. ook neugst 2. het meest verwant De naoste familie sture wij een kaortie (Hgv) 3. kortste Aw der langes gaot, is het de naoste weg (Nije) 4. (in de handel) het dichtst bij de werkelijke prijs (niet in veengebieden Oost-Drenthe) Veur dat ik een bod doe, wil ik wal geern de naoste pries weten (Bor), Non moej het in ien keer zeggen, wat is het naoste (Sti)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naast , naost , bijwoord , 1. naast Ik denk dat wie der naost zitten het verkeerd hebben (Vtm), Hij zit er naost, hij wet er niks van (Dwi), Hij döt het er nogal ies naost doet verkeerd (Noo), Die is ter naost niet goed bij zijn hoofd (Zdw) 2. het dichtst Wel er het naoste bij is, hef het wunnen (Dro), Ik hadde wel willen helpen, mar zij bint er het naoste toe zij komen er het meest voor in aanmerking (Mep) 3. in te naoste bij ongeveer, ook ten naoste bij (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), ten naosten bij (Veenkoloniën), ten naoste (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Kuj mij ok te naoste bij zeggen, wat of dat kosten mot (Sle), Te naoste bij dartig man was der op of ekomen (Hgv), Gies leg te naoste bij Hessel (Oos) *Die het naoste bij het vuur zit, warmt zuk het beste (Geb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naast , naost , naast, dichtstbijzijnde. we verzuuken de naoste buurt, we nodigen de naaste buurtgenoten uit.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
naast , naost , naast
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
naast , naos , naast. Naos ons woont d’olde meister.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
naast , naost , voorzetsel , 1. aan de kant van iets of iemand in d’r naost ernaast, het doel, het juiste punt missend
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naast , naost , bijwoord , het dichtst bij, bijv. Dat ligt me et naost an et hatte daarmee voel ik me het meest verbonden, dat ligt me het meest na aan het hart
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naast , naost , bijvoeglijk naamwoord , 1. het meest dichtbij gelegen 2. kortst wat de afstand betreft 3. het dichtst bij het gevraagde bedrag, het dichtst bij iets dat men moet raden of zou willen weten 4. minst, laagst 5. intiemst, het meest verwant 6. direct volgend, eerstkomend
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naast , naest , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. (bn) naast, dichtstbijzijnd Hij weun in ‘t naeste durp 2. (bw) naast, het dichtst bij Dat leg’m ‘t naest an z’n hart
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
naast , naest , voorzetsel , naast Je zit ‘r glad naest Ook neffe; ’t Is nie naest te deur Het is vrij ver weg
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
naast , nôste , naaste
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
naast , nost , naast, dichtsbijzijnd. in de uitdrukking “munne noste buur”, “mijn naaste buur”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
naast , naost , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel , naast.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
naast , nòst , naast, dichtstbijzijnde; vergelijk langs , Renee is ménne nòste buurman. René is mijn naaste buurman., Ten nòste bèij. Om en nabij.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
naast , nast , naast
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
naast , naost , naast; naost an, juist naast.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
naast , nòst , bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel , nòste , naast, eerstvolgend, dichtstbijzijnd; Dialectenquête 1876 - hij is den noaste; Cees Robben: de nòste week krèèg ik den èùtsleutel (uitsluitsel); WBD III.4.4:133 'naast' = eerstvolgend; superlatief van 'nao'; Antw. NAAST bvw. - eerstvolgend; Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'noste' bijvoeglijk naamwoord - naaste, de noste femielie; nòst; naast; Henk van Rijen:  den boer stin nòst zen pèrd - de boer stond naast zijn paard
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal