elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: naaien

naaien , naje , Naajen.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
naaien , neeën , naaien, Gron. naien.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
naaien , nèjen , zwak werkwoord , naaien.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
naaien , naien , naaien, en als zelfstandig naamwoord voor: naaiwerk; zij het naien bie heur; ie mouten moar naien mitnemen, anders mou we de hijle oavend mit de handen in de schoot zitten; zij dut ’t naien = zij is naaister. zij moet met naaien den kost verdienen; da’s gijn mooi naien = dat is lastig naaiwerk. Vgl. braiden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
naaien , naien , (naaien), zie: neuken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
naaien , naaien , zwak werkwoord, transitief , Zie de wdbb. – Bij timmerlieden ook van het met lange nagels op elkaar spijkeren van planken, b.v. van een houten beschot of muur. || Bij ’et naaien van ’en weeg (wand van een huis) heb-je ’en keerhouwer nodig.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
naaien , neejĕn , naaien.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
naaien , neeien , näide, enäit , naaien
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
naaien , naaien , werkwoord , 1 naaien. ‘t Is naaid mit n glinne naal en n zìngende droad = ‘t is al te vlug in elkaar gezet. Hai kreeg ‘t net zo naaid as e ‘t knipt haar = zijn plan werd uitgevoerd.; 2 der oet naaien = er vandoor gaan; 3 coïre. || neuken
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
naaien , naaien , zelfstandig naamwoord onzijdig , ‘t naaiwerk. Hèie joen naaien mitnomen? 2. Zai dut ‘t naaien = is naaister.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
naaien , neejn , zwak werkwoord , naaien
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
naaien , genèêjd , beetgenomen Héj vuulde zien ége gruwelek genèêjd.. Hij voelde zich vreselijk beetgenomen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
naaien , nèêje , naaien, neuken. Iemes nèêje Iemand naaien; op stang jagen. Ik héb ’m éfkes flink opnèêje Ik heb hem even flink op stang gejaagd; beetnemen Iemes nèêje Iemand beetnemen [negatief]; slaan D’r op nèêje Erop slaan; d’r uut nèêje
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
naaien , naaie , werkwoord , in de zegswijze z’n neidje (naadje) naaie, in stilte zijn belangen bevorderen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
naaien , neie , werkwoord , Verouderde variant van naaien. Vgl. weie naast waaie, zeië naast zaaie.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
naaien , neeë , neede, haet of is geneet , naaien.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
naaien , nèèje , naaien, het met naald en draad bewerken, vervaardigen, herstellen of vasthechten.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
naaien , naaje , werkwoord , naaien. Heeft in het Biks niet op de eerste plaats de dubbelzinnige bijklank van sexueel verkeer. Daarom wordt het vaak ongegeneerd gebruikt in diverse betekenissen. 1. Slaan: “Schaajt ’r af of ik naaj oe teejge-n-oew oore!”2. Gedupeerd: “Nou, daor zèmme schòòn meej genaajd!”3. Er vandoor gaan: “Pietje moes school blèève, mar hij is ’r tussenöt genaajd.”
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
naaien , neijen , naaien.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
naaien , neien , neien, eneid , naaien.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
naaien , nèeien , naaien, neien, neeien , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook naaien (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied, Ass), neien (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), neeien (Zuidwest-Drenthe) = 1. naaien Zie kin beter naaien as braaien (Erf), Vrogger was het arg belangriek as een vrouwe goed kun neien (Hgv), Mien moe gung op gezette tieden de diek op um bij de boeren te nèeien (Nam) 2. gemeenschap hebben (weinig gebr., wordt als grof ervaren) Hij hef zien maaid in de heuibult naaid (Bco) 3. hard lopen, er vandoor gaan De jonges zatten in de appels en doe ik der ankwam, nèeiden ze der tuschen oet (Bui), (-) en doe nèeide de moes het gat hen in (Sle), En daor neide hij hen! (Flu), Muzzen ij is zeein, hou e der oet neide (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naaien , naejen , 1) naaien; 2) iemand belazeren. hij naejt um waor tie bijstè, hij belazert hem waar hij bijstaat; 3) d’r uitnaejen, zich uit de voeten maken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
naaien , neien , nèèien , naaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nèèien
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
naaien , genaaid , werkwoord , spr: zie: gepikt.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
naaien , naaie , werkwoord , spr: IJ naaiter tussenuit. Hij gaat er snel vandoor.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
naaien , nèèjn , 1. naaien. 2. beduvelen, belazeren. Ie heb mie enèèjd met dât kröppele peerd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
naaien , naoje , naaien, afzetten, slaan , Óns kénder naoje veul kliir vur de kléén manne, dé's vurdèlleger és gemôkt iet kóópe. Onze kinderen naaien veel kleding voor hun kinderen, dat is voordeliger als confectie.
Lôt'tew nie naoje, van dn dieje kun'de zó'iet verwôchte, héij is nie te vertrèùwe. Laat je niet afzetten, van die man kun je zo iets verwachten, hij is niet te vertrouwen.
Zéij naoje 'r meej óp és't nie gi zóó'és zéij't wulle, die kooleschuppe zitte'ner los ôn. Zij slaan er meteen op als het niet gaat zoals zij het willen, d'r knuisten zitten los.
Voltooid deelwoord genaojd. Ut hi hil wa in, vur ne zak meej zéij genaojd is. Het heeft heel wat in, voor een zak met zijde genaaid is. Het werk schiet niet erg op.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
naaien , ni’jen , werkwoord , naaien
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naaien , ni’jen , zelfstandig naamwoord , et; naaigoed, verstelgoed
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naaien , naaien , ni’jen , werkwoord , 1. in d’r uut naaien er gauw, snel, stiekem vandoor gaan 2. in ’t Naait d’r een gat uut er gebeurt iets raars, het is een wanordelijke huishouding
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
naaien , nieje , werkwoord , niejde, geniejd/nejde, genejd , naaien , VB: Me groetmôjjer, Nêt van Liébeke, hèt hëur gaans lëve vuur aander lûi geniejd, ze wäor niejiéjes; nejje klinken (door kloppen vastslaan) nejje VB: De boüte woerte haos witgleujend genejd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
naaien , nèìje , naaien
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
naaien , naoie , naaien.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
naaien , neien , werkwoord , neien, eneid , naaien.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
naaien , naoje , naaien , vruger naojde iederjin thuis = vroeger maakte iedereen thuis kleren-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
naaien , nèèje , naaien, bedriegen, neuken , Ik vuûjl me genèèjd. Ik voel me bedrogen., Eruit nèèje. Vluchten, hard weglopen., Eróp nèèje. Erop slaan, afrossen.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
naaien , neien , naaien.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
naaien , nejje , nejtj, nejdje, genejdj , 1. naaien 2. bedriegen 3. neuken
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
naaien , nejje , werkwoord , nejtj, nejdje, genejdj , naaien (Duits: nähen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
naaien , nejje , werkwoord , beetnemen, naaien, neuken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
naaien , naaje , naoje , zwak werkwoord , naoje - naojde - genaojd , 1. slaan; WBD III.1.2:30 'naaien' = slaan; ook: 'ertegenaan peren, bossen'; WBD III.1.2:57 'een labbezoet geven'; erop naaje - erop slaan. B ik zal em es óp zen gezicht naaje - slaan; 2. snel weglopen, maken dat je wegkomt; - uitdr. der tussenöt naaje - er vandoor gaan, 'm smeren; - naajt em! - smeer 'm, maak dat je wegkomt! hoepel op!; V naajtem Pius; Wè iemand deej die der tussen èùtnaaide, wies ik ôok, die liep ineens héél hard. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD III.1.2:128 'daaruit naaien' = op de loop gaan; WBD III.1.4:238 'eruit naaien' = kwaad weglopen; Fries - útnaaije 'ervandoor gaan' (Posthumus); 3. aannaaien, aanzetten; Cees Robben: 'hij naait oe impesaant 'n oor aon'; WBD III.1.2:84 'naaien' = smijten; ook! gooien'; 4. gemeenschap hebben; WBD III.2.2:105 'naajen' = geslachtsgemeenschap hebben; Lodewijk van den Bredevoort – …en toen naaide hij ze zô det de tift langs der béne liep. (ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); zie wegnaaje; Overige bronnen; Bosch naaie - naaien; slaan, schoppen; beetnemen, afzetten; hard weglopen — naaje - naajde - genaajd; Cornelis Verhoeven: NAAIEN (nèèje) onov. en ov.ww - 1. met naald en draad kleren maken of verstellen; 2. grof woord voor: slaan: 'rop nèèje; 3. grof woord voor: overhaastig weggaan; 'r öt nèèje. Antw. NAAIEN zie wdb. bij 't gemeen voor 'futuere, coire' (ook in Mnl.); Jan Naaijkens, Dè's Biks: naaje ww - naaien; naoje; naaien; DANB en getrouwde vrouw moet kunne naoje; WBD 'nóóje' en naoje (II:923,922); WBD oover et köpke naoje (II:1192)-over (het) kopje naaien (= overhandsen); M In tegenstelling tot in 'zaaje, maaje, graaje' heeft de stamklank zich in 'naoje' niet gehandhaafd, wegens de homofoon 'naaje'(= coire); A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Geen umlaut, (volgens krt.48 en blz. 91/92)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
naaien , neie , neide – geneid , naaien
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal