elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: naadzak

naadzak , [zak van een rok] , nazak , vrouwelijk , zak hangende op den zijnaad van een vrouwen onderrok.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
naadzak , [omhulsel met een opening aan één zijde ] , naodzak , zak, broekzak, rokzak. Zegsw. he hef geen scheur in de naodzak = hōm is de naodzak neet kapot = hij is welgesteld, in goeden doen. (Nijeveen, Kolderveen, Meppel, Havelte, enz.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
naadzak , naodzak , mannelijk , Zak, tuk. Stèk u centen maor in de naodzak. Het woord is eigenlijk: aossak = aaszak – etenszak, met proth. n.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
naadzak , [zak, beurs] , naodzak , mannelijk , Zak, tuk. Stèk u centen maor in de naodzak. Het woord is eigenlijk: aossak = aaszak – etenszak, met proth. n.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
naadzak , noasek , zelfstandig naamwoord, mannelijk , noaseke , noaseksken , broek- of jaszak
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
naadzak , noazik , noadzak , 1. broekzak. 2. zak gedragen onder de rok.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
naadzak , noazak , zak onder de naad van een rok (klederdracht).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
naadzak , naozik , naozak, naozuk, naodzak , 0 , naozikken , (Zuidwest-Drenthe, veroud.). Ook naozak, naozuk, naodzak = 1. broekzak (op de naad) Hij was al zien knikkers verleuren, der zat een gat in de naodzak van de broek (Bro) 2. zak in vrouwenkleding Mien moeder had de centen in de naozak schortzak (Mep), De naozak zat vaste an de rok. Een buze was mit baanden, lös veur de boek (Ruw) 3. zak op de naad voor de duimstok (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën) ...naodzak, daor haar hai zien doemstok in (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
naadzak , naozik , naadzak in een vrouwenrok, zijzak.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
naadzak , naozak , (Kampereiland, Kamperveen) 1. zak, onder de rok gedragen (bij klederdracht); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: zak in de naad
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
naadzak , naodsak , rokzak waarin de boerin haar spullen bergt. Zie hef altied de knippe in de naodsak.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
naadzak , naodzak , zelfstandig naamwoord , 1. zak in de naad; 2. zak onder een rok gedragen (bij klederdracht).
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
naadzak , naodzak , losse zak die onder de rok wordt gedragen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal