Woord: muurbloem
muurbloem , muurbloum , [zelfstandig naamwoord]
, muurbloem. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
muurbloem , muurbloem , 0
, muurbloem, Cheirantus cheiri, (fig.) meisje dat niet gevraagd wordt Een muurbloempien is een wichien dat er overblef bij het daansen enz. (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
muurbloem , muurbloeme
, muurbloem Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
muurbloem , muurbloeme , zelfstandig naamwoord
, 1. muurbloem (plant); 2. iemand die niet gevraagd wordt en aan de kant blijft zitten bij het dansen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
muurbloem , muurbloem
, teunisbloem (oenothera) (Elburg). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |