elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: mondig

mondig , mōnnîg , mundîg , mondig, meerderjarig.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
mondig , mündig , bijvoeglijk naamwoord , meerderjarig.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
mondig , mündig , Meerderjarig.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
mondig , mündig , Meerderjarig,
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
mondig  , mundig , mondig.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
mondig , mööndig , mondig, meerderjarig
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
mondig , mondeg , [bijvoeglijk naamwoord] , meerderjarig. || lötten
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
mondig , muendeg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , meerderjarig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
mondig , munjich , mondig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
mondig , mundich , meerderjarig.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
mondig , mundig , meerderjarig, mondig.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
mondig , mondig , mundig, möndig , bijvoeglijk naamwoord , Ook mundig (Pdh, Bco), möndig (Scho) = mondig Hij is mondig zat, laot het maor an hum over (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
mondig , mundig , muntig , (Kampen) de volwassen leeftijd bereikt hebbend. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: muntig
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
mondig , mundeg , mondig.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
mondig , mondig , bijvoeglijk naamwoord , 1. meerderjarig 2. volwassen, in staat zich te redden, voor z’n taak berekend 3. geneigd zeer nadrukkelijk mee te praten, geneigd zich nogal te roeren, nogal brutaal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
mondig , möndig , bijvoeglijk naamwoord , mondig , VB: Wie de wejze möndig woerte, wäore ze hön èige mèister.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
mondig , mundig , mondig, hier meetellen
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
mondig , móndig , mondig
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
mondig , mundig , mondig, muntig , volwassen; niet mondig, niet mundi, minderjarig.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
mondig , munteg , bijvoeglijk naamwoord , mondig (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
mondig , mónjig , munjig , meerderjarig, mondig , Vreuger kózjes se door handjlichting munjig verklaordj waere, zoeades se ein zaak kós beginne vuuer se 21 jaor woears.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
mondig , munjig , bijvoeglijk naamwoord , munjige , 1. mondig 2. eertijds: het 21ste levensjaar gepasseerd zijn; munjig waere – 21 jaar worden
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
mondig , mundeg , bijvoeglijk naamwoord , mondig; WBD III.2.2:45 'mondig' = meerderjarig; Bont bijvoeglijk naamwoord  'mundig' - mondig, meerderjarig. Haor muntig - mondig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
mondig , mundig , mondig
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal