elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: molm

molm , molm , zelfstandig naamwoord, mannelijk , vgl. meermolm.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
molm , molm , stof uit vermolmde meubelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
molm , mol , zelfstandig naamwoord onzijdig , törfmòt. Vergelijk mòlm. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
molm , molm , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 molm.; 2 slijk. Meermòlm = slijk uit het Leekster Meer, als mest.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
molm , mot , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 turfmolm, törfmòt. Spr. Mòt over flouer hoalen = overtollige moeite meebrengen.; 2 veegsel. || modde; mòtblik; motschiet; pluus
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
molm , molm , 0 , molm, stof De molm geurt uut de zolderbalken (Pes) 2. vermolming In dat kamnet zit dik de molm (Man) 3. turfmolm Dou de bult törf op was, bleef der allenig nog wat molm liggen (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
molm , mòllen , zelfstandig naamwoord , (Gunninks woordenlijst van 1908) molm
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
molm , moege , maoge , zelfstandig naamwoord , de; houtmolm, houtworm; ook als bn.: 1. in vermolmde toestand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
molm , mullem , zelfstandig naamwoord , mul, molm Goed deurvrore grond geef mêêstal goeie lentemulm Grond die goed bevroren is geweest geeft in de lente meestal een rulle teeltlaag
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
molm , mölm , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , molm , VB: Ién haol wiéje vêns te dêk mölm, ieste klas blommegroond.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
molm , melm , houtmolm.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
molm , olm , molm (in het hout, vemolmd hout).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
molm , mòlm , zelfstandig naamwoord , houtmeel; WBD (III.2.1:458) mòlm = houtmeel, ook genoemd 'vermolmd hout', 'olm' resp. 'meutel'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
molm , molm , geld
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
molm , melm , droog zand; stuifzand
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal