elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: mollenrit

mollenrit , mollerit , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Hetz. als mollerel; zie aldaar en vgl. rit I.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
mollenrit , mollerit , mollerits, mollerete, molreet, mollereet, moleril , 0 , (Oost-Drenthe). Ook mollerits (Zuidwest-Drenthe, noord), mollerete (Zuidwest-Drenthe), molreet, mollereet (Kop van Drenthe, Ruw), moleril (Kop van Drenthe) = door een mol gegraven gang Dat laand zit onder de mollereten, ...molleritsen (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
mollenrit , mòllerit , mollengang
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
mollenrit , mollerit , zelfstandig naamwoord , de; mollenrel, mollenrit: mollengang vlak aan het aardoppervlak
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
mollenrit , mollerit , mollengang.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal