Woord: metselaar
metselaar , messelaar
, Metzelaar. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
metselaar , metser
, metselaar. Zoo ook metsen voor metselen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
metselaar , metselaar , matselaar, masselaar , (messəlaar) , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast matselaar (uitspr. massəlaar). In de 17de en 18de e. komt Matselaer ook voor als geslachtsnaam. – In verkl. metselaartje, en daarnaast metselaarsglaasje, zeker soort van drinkglas in bekervorm, naar boven een weinig wijder wordende en gewelfd. || Vier metselaartjes, Verkopings-catal. Breet (Zaandijk, a° 1893). 19 Metselaarsglaasjes, Invent. (a° 1796), Zaanl. Oudhk. Vgl. BERKHEY, Nat. Hist. 3, 1530: “(Wy) kunnen niet nalaaten nog te melden, dat de toeneemende Broederschappen der Vrye Metzelaaren, met het maaken en vernieuwen van gulhartige en heusche drinkwetten, ook nieuwe Drinkglazen op de baan gebragt hebben, die, naar hen, Maçons of Metselaars, genoemd worden; welker gebruik den zindelyken Hollandschen Vrouwen niet ongevallig is; nadien ze, op een zwaaren platten voet, vaster staan, dan de Kelken”, en Karaktersch. 211: “Eenigen van hun (nl. de Vrijmetselaars) waren schrander genoeg om eene nieuwe soort van drinkglazen uit te vinden, die nu nog met den naam van vrijmetselaartjes bestempeld worden”. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
metselaar , messelder , mannelijk
, metselaar Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
metselaar , mesldr , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, mesldrs , metselaar Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
metselaar , metselder , mannelijk
, metselaar [Mill] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
metselaar , messelaar , masselaar , zelfstandig naamwoord
, Metselaar. Verouderde variant van masselaar. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
metselaar , mėtselaer , mannelijk
, mėtselaesj , metselaar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
metselaar , mètselder
, metselaar. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
metselaar , messelder , messelaor, metselaor, messelaar, metselaar , 0
, messelders , Ook messelaor en metselaor (Noord-Drenthe), messelaar en metselaar (Zuidwest-Drenthe) Ik moet er even een paar messelders bij hebben, dan hew het schuurtien zo klaor (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
metselaar , metseler
, metselaar. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
metselaar , messeläär
, (Gunninks woordenlijst van 1908) metselaar Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
metselaar , métselàèr , métser
, metselaar , Métselàèr of métser dés't zélfde, héij moet goed meej stiin ónder de voet ût kunne. Metselaar of metser dat is hetzelfde, hij moet goed met stenen overweg kunnen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
metselaar , metseler , metselder, messelder, messeler , zelfstandig naamwoord
, de; metselaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
metselaar , messelaer , zelfstandig naamwoord
, messelaers , messelaertie , metselaar Een linkse messelaer verdiende vroeger twêê cente per uur meer as een rekse Een linkshandige metselaar verdiende vroeger twee cent per uur meer dan een rechtshandige Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
metselaar , metseler , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, metselers , metselerke , metselaar , VB: Wie 'r fiéftig wäor haw de metseler 't ién z'nne rok. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
metselaar , mètseler , mètselder
, metselaar Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
metselaar , metselèèr
, metselaar. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
metselaar , metser
, metselaar (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
metselaar , metselder , metser , zelfstandig naamwoord
, metselaar (Den Bosch en Meierij); metser; metselaar (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
metselaar , metselieër , mannelijk
, metselaar Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
metselaar , metseliër , zelfstandig naamwoord
, metseliërs , metseliërke , metselaar Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
metselaar , mètselèèr , zelfstandig naamwoord
, metselaar; Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) – 'metselair' ; 'metselaer'; DANB ónze mètselèèr is zó vèt as en vèèreke; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 96) onze mètselèèr is zo vèt as en vèèreke; A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krt, 84: mètselèèr Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |