Woord: menage
menage , menoazie , [zelfstandig naamwoord]
, ook: menoazje (Westerkwartier) =menage. In de menoazie = in de kost. Sòldoatenmenoazie. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
menage , menaasj , mannelijk
, menage, voedsel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
menage , menazie , menaozie, menage , 0
, (niet langs de oostgrens). Ook menaozie (Noord-Drenthe), menage (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. huishouding As ze koomt, neemt ze de hele menazie mit (Hol) 2. voeding Het waarkvolk hef daor niet te klaegen over de menazie (Die) 3. rommeltje (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Het is daor in hoes een mooie menazie (Oos), Det is een rare menage, iederien is daor baos (Dwij) 4. santekraam (Kop van Drenthe) De heile menaozie is niks! (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
menage , menazie , menaosie , zelfstandig naamwoord
, de 1. eten, voedsel dat men nuttigt bij een maaltijd in een gezin 2. in iene in de menazie hebben in de kost hebben, ook gezegd van iets langdurigs Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
menage , menezie , menazie
, etenswaar, proviand, kost (Oldebroek, Wezep, Apeldoorn). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ménage , [huishouding] , menaasj , vrouwelijk
, (Frans) huishouding Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
menage , menazie , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, voedsel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |