elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: manks

manks , manges , ondertusschen, middelerwijl. Hoal y de boom, ik zal manges ’t gat groaven. A. S. gemang, tusschen. Eig. onder gemengd.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
manks , manchs , (spreek uit mangs) tusschenbeide.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
manks , [soms, inmiddels] , manges , mangs , bijwoord , somtijds, onderwijl.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
manks , manges , bijwoord , Langzamerhand, ondertusschen, nu en dan, soms. ʼt Wö̀t tît, laowe manges gaon. Ik komme dadelek binnen: schep ʼt èten maor manges op. Mîzerabel lig de bul dʼr manges aoverhoop. Vör ʼn reize nao Amsterdam, daor had grootvader manges ʼn héle wèke vör nödig.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
manks , manges , bijwoord , Langzamerhand, ondertusschen, nu en dan, soms. ’t Wö̀t tîd, laowe manges gaon. Ik komme dadelek binnen; schep ’t èten maor manges op. Mîzerabel lig de bul d’r manges aoverhoop. Vö̂r’n reize nao Amsterdam, daor had grootvader manges ’n héle wèke vö̂r nödig.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
manks , mångs , soms. Mångs wal, ait neit: soms maar niet altijd
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
manks , manges , Ondertusschen.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
manks , mangs , [bijwoord] , misschien. Schol e mangs ook kieken noa dij vroulu? (N.) , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
manks , mangs , smangs , bijwoord , soms
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
manks , mangs , soms.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
manks , mangs , soms.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
manks , mangs , smangs, smanks, maanks, smans, manges, manch, smaa , bijwoord , Ook smangs (soms naast mangs), smanks (Kop van Drenthe), maanks (Zuidwest-Drenthe, zuid), smans (Kop van Drenthe), manges (Zuidoost-Drents veengebied), manch (Zuid-Drenthe), smaangs (Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe) = soms Opgruiende kinder kunt mangs echte hongerlappen wezen (Sti), Ik heb smangs zo’n last van koezenzèer (Zwe), Ik heb manch van die roffels, da’k zo hoesten moet (Zwig), z. ook seins, asmangs
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
manks , mangs , bijwoord , soms
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
manks , mangs , 1. soms; 2. vast (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal