Woord: maagd
maagd , maerken
, meisje. Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
maagd , maagd , maogd
, dienstmeid. Wordt wel in Gron. gehoord; onze moagd = onze meid, doch is verre van algemeen, veel meer echter: kindermoagd.; Oudt. maagd, Maastr. maog = dienstmeid. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
maagd , machien , magien
, trouwlustige magies. (maagdje) = meisje. Gron. moagtje = meisje, maar alleen ter geslachtsonderscheiding. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
maagd , moagd
, hoort men wel voor: dienstmeid; de moagd, of: onze moagd = de meid, of: onze meid. Kil. maeghd, dienstmaeghd, Maastrichtsch maog, Drentsch maagd, maogd. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
maagd , maacht
, meid. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
maagd , maachien
, (klein) meisje. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
maagd , määgd , vrouwelijk
, määgde , dienstmeisje Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
maagd , määchien , onzijdig
, meisje Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
maagd , moagd , [zelfstandig naamwoord]
, maagd. n Knappe moagd. ‘t Gewone woord is echter maaid. || moagje Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
maagd , meakn , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, meaks , meisje. t Zeent allmoale mooie meaks, mer woer komt de hellege wiewe van an?, met de tijd verandert alles Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
maagd , mátje , vrouwelijk
, meisje. [Wes] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
maagd , maach , vrouwelijk
, maachde , maagd. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
maagd , megje
, jóng vrommes. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
maagd , maat , maagd
, dinstmeid, o.a. beej de bore en de pastoêr. Trouwe of mitte maat hoêze. Vlug mitte maat, de vrow is nò Kaeveler. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
maagd , maagd , maogd, maegd , 0
, maagden , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook maogd (Noord-Drenthe), maegd (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. maagd Jopkie is nog maogd en wil dat blieven tot heur trouwen (Eex), Ik stao der niet veur in dat ze nog maogd is (Ass) 2. meid, meisje (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Ze is nog mor vieftien jaor, mar toch al een hiele maegd (Die) 3. dienstmeisje (veroud.) Ik bin vandage op een neie maagd uut ewest, want wij zit al een weke zonder (Bro), De maagd gunk hen de boer en de meid gunk hen de domenèer (Rui), z. ook bij meid Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
maagd , maagie , maagien, maegien, meigien , 0
, maagies , (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook maegien (Zuidwest-Drenthe, noord), meigien (Uff) = 1. meisje Klaosie wordt vaste een knap maegie, die kan strakkies wel ’n jonge kriegen (Die) 2. dienstmeisje, z. ook bij main Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
maagd , maogd
, maagd. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
maagd , määgd
, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie meid Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
maagd , magien
, ongetrouwde jonge vrouw Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
maagd , maogdeke , zelfstandig naamwoord
, bruidje, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
maagd , maechien , mèèkien
, meisje. Zon aoreg mèèkien deut oons de deure lös. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
maagd , maegien , zelfstandig naamwoord
, et 1. meisje 2. opgeschoten meisje, jonge, ongehuwde vrouw 3. meisje waarmee een jongen verkering heeft Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
maagd , maegd , zelfstandig naamwoord
, de 1. meisje, ook: vriendin 2. vrouw of meisje dat nog geen geslachtsgemeenschap heeft gehad 3. dienstmeisje, inwonende dienstmeid (bij een boer) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
maagd , maog , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, mèg , mëugske , dienstbode , VB: De maog van de pesjtoer ês te beklaoge: es ze bevêlt môt ze droét en es ze neet bevêlt, môt ze oüch droét.; hulp (in de huishouding) maog (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
maagd , magien
, zie: meisien. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
maagd , meeg
, dienstmeid, dienstmaagd (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
maagd , maegien , maekien, moadjen
, meisje. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
maagd , maodeke , zelfstandig naamwoord
, bruidsmeisje in de processie (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
maagd , madje , zelfstandig naamwoord
, meisje (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
maagd , maag , maagd , vrouwelijk
, maagde , 1. maagd 2. ongehuwde vrouw als huishoudster bij een geestelijke of bij gegoede families, zie ook hoeshaodster Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
maagd , maagd , zelfstandig naamwoord
, maagde/maegd , maegdje , 1. maagd 2. huishoudster van de pastoor of kapelaan 3. hulp in de huishouding; de maagd väör höbbe – de beschikking hebben over hulp in de huishouding 4. meid, vrouwelijke hulp op een boerderij (inkorting van het woord ‘dienstmaagd’) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
maagd , maagd , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, maagde/maegtjes , maegtje , dienstmeisje, maagd; maegtje (verkleinwoord) meisje Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
maagd , maogd , zelfstandig naamwoord
, maagd; M moagd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
maagd , maagdeke , maadeke , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
, van ‘maagd’; maagdje; klein meisje dat bij roomse rituelen als huwelijk en processies het symbool is van reinheid. Cees Robben – Fleej-week-from môôk-ôôk maagdeke zèèn. (19651112); Henk van Rijen – 'maadekes' - bruidjes, maagden, maagdjes Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
maagd , maag , maat
, maagd; dienstmeisje; huishoudster Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |
maagd , mechje
, mechjes , meisje Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |