Woord: lukken
lukken , luktet?
, Gelukt het? Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
lukken , lukken
, gelukken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
lukken , lökke
, lukken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
lukken , lokke , ,
, 1. lukken, gelukken. 2. aanlokken. Bij 1 klinkt o als in bok (ó), bij 2 als in pòt (òt). Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
lukken , lokken , lukken , [werkwoord]
, ook: lukken (Stad; Hogeland, Westerkwartier) = gelukken. Ook belokken. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
lukken , lukke
, ’t Mag naûw lukke det Het is niet te verwachten dat enz. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
lukken , lökke
, lökde, haet of is gelök , lukken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lukken , lukken
, 1. genoeg (zo kan ’t wè lukken = zo is het wel genoeg), 2. gelukken. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
lukken , lukken
, lukken, elukt , 1. zo kan ’t wè lukken: zo is ’t wel genoeg; 2. lukken. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
lukken , lukken , lokken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook lokken (Zuidwest-Drenthe) = gelukken Ik bin der de hele morgen mit bezig ewest, maar het wol maar niet lokken (Hol), Dat lukt je in gien honderd jaor (Pdh), zie ook gelukken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lukken , lukken
, gelukken. ’t mag naauw lukken, het is erg onwaarschijnlijk. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
lukken , lukken
, lukken, gelukken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
lukken , lokken , gelokken , werkwoord
, gelukken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lukken , lökke , werkwoord
, lökde, gelök , gelukken , lukken VB: Dat zal dich neet lökke. VB: De keskoûjns zién dit jaor good gelök. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
lukken , lukke
, gelukken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
lukken , lukke
, in nèèw lukke bijna niet anders kunnen , ’t Moet nèèw lukke of ’t gò dur. ’t Kan bijna niet anders of het gaat door. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
lukken , lukken
, da kan lukken, dat is heel goed mogelijk (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
lukken , lökke
, löktj, lökdje, gelöktj , lukken , ’t Wiltj vandaag mer neet lökke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
lukken , lökke , werkwoord
, löktj, lökdje, gelökdj , lukken; zoeë is ter gelökdj – zo is hij nu eenmaal, dat is nu eenmaal zijn karakter Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
lukken , lökke , werkwoord
, löktj, lökdje, gelöktj , lukken Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |