elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: luizenmelde

luizenmelde , [plant] , luuze-méle , tuinmelde. Atriplex sativa. Op deze plant aast een luis, die dikwerf het geheele blad bedekt.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
luizenmelde , luuzemealde , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , melde, onkruid
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
luizenmelde , luzemèèl , luzemilde , soort onkruid (melde).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
luizenmelde , loezenmilde , loezenmil, loezenmeel, loezemilde, luzen , 0 , (Zuidoost-Drenthe). Ook loezenmil (Zuidoost-Drents zandgebied), loezenmeel (Zuidoost-Drents zandgebied), loezemilde (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe), luzen (mv., Midden-Drenthe) = luismelde, Chenopodium album, of tuinmelde, Atriplex hortensis Wij zegt der stiet een hoop loezenmilde mor wij gaot hen loezenmil halen (Sle), Mit een dreug joor is der veul loezemelle (Bov), Het erpellaand steet vol luzen (Hijk), Luzenmilde deden ze wel op de eerpel in de stokpot veur de zwienen (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
luizenmelde , luzemilde , zelfstandig naamwoord , melde of ganzenvoet (plant).
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
luizenmelde , luzemelde , luzenmelde, luzemilde, luzenmilde , 1.melde; 2. melganzenvoet (chenopodium album); 3. gele ganzenbloem (chrysanthemum segetum).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal