Woord: loot
loot , loot , [zelfstandig naamwoord]
, loden , Eldern loden gruien makkelk. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loot , lotte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, lotn , lotjen , loot Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
loot , luit , mannelijk
, luite , luitje , bolster, peul of schil van zaad of vrucht. Dat hink in de luit: dat wordt spoedig verwacht; een meisje dat naar een vrijer uitkijkt. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
loot , loot , lote, laote , 0
, loten , (Noord-Drenthe). Ook lote (Zuidwest-Drenthe, noord), laote (Zuidwest-Drenthe, zuid) = (jonge) loot Der zit verscheiden mooie jonge loten an die boom (And), zie ook loon II Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
loot , loon , laon, lone, loning , 0
, lonen , Ook laon (Zuidoost-Drents veengebied), lone (Veenkoloniën), loning (Midden-Drenthe) = loot Steek den loon mor in de grond, dan komp e vanzölf an (Sti), Der zat een jonge lone aan die boom (Ros), Der komt neie loten, ...lonings an (Gro), zie ook loot Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
loot , lóót
, loot. mv. lóóten, boomscheut.. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
loot , lote
, (Kamperveen) loot van een boom Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
loot , lote , loot , zelfstandig naamwoord
, de; loot, scheut van een struik, boom Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
loot , luet , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, luete , - , peul , VB: Érte, boene en nuüt hebbe luete. Zw: 't Hynk ién de luete: a. het staat op het punt te gebeuren b. het is nog niet geheel zeker dat het gebeurt. Zw:'t Mèitske hynk ién de luet: ze is huwbaar (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
loot , lôôte
, loten van planten, het uitschieten/uitlopen van planten , t’is zukke lekker weer, dattur nou al lôôte aon diejen bwôôm kome = het is zulk mooi weer, dat de bomen nu al uitlopen- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
loot , lot
, jonge tak, loot; lottig, (van bomen) grote loten hebbend (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
loot , loeët , zelfstandig naamwoord
, luët , luëtje , loot, ent ook oetluiper, sjuët Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
loot , loot , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, lote/loeëte , leutje/luuëtje , ent, loot; loeët ent loot Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |