Woord: lof
lof , lof , onzijdig
, namiddag- of avond- godsdienst, eigenlijk de aanbidding met gezang voor het Allerheiligste der Roomsch Catholieken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
lof , loover
, blad. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
lof , lof
, gerucht, faam, naam. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
lof , loffen
, schoenen van stroo, die men de paarden aandoet op ’t veen om ze tegen doorzakken te vrijwaren. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
lof , lòf , lóve , mannelijk
, lof. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
lof , loof
, Zegswijs: iemand ’t loof oet de oogen strieken = hem de loef afsteken, ’t bij een wedstrijd van hem winnen. Eigenlijk zooveel als: het loof, den krans, den prijs vóór hem wegstrijken, met den prijs (of: de eer) strijken gaan. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lof , lof - bod
, in: te lof en te bod komen = beginnen te onderhandelen, te loven en te bieden. Oud-Friesch lowa, lawa = schatten, waarderen. Zie: loven. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lof , lof
, evenals in Zuid-Nederland en Noord-Brabant = slotgebed, gebeden die ’s avonds op zekere dagen in Katholieke kerken worden gezongen en met de zegenspreking van ’t heilig sacrament eindigen. Eigenlijk eene verkorting van: avondlof, bij Kero abantlob. (Men zegt: ’t lof; voorheen was dit woord onzijdig Zie v. Dale art. lof.) West-Vlaamsch lof. Plechtige aanbidding van ’t Allerheiligste Sacrament, die gedaan wordt op de zondagen na vespers of completen en op zekere dagen van de week des avonds. Naar het lof gaan. Het is morgen avond lof. (De Bo). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lof , lòf , [zelfstandig naamwoord]
, 1 Aigen lòf stinkt.; 2 In de R.K. eredienst ‘t lòf.; 3 Te lòf en te bod komen = beginnen te loven en te bieden (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
lof , Lof , onzijdig
, r.k.-eredienst op zondagmiddag. sondags mosse we ’s middags nor ’t Lof Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
lof , lof , zelfstandig naamwoord
, Loof. | ’t Lof van de eerappele. Vgl. Fries lof. Verouderde variant loege. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
lof , lof , mannelijk
, lof, eer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lof , lof , onzijdig
, löfke , lof, R.K. middag- of avonddienst. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lof , lof , 0
, 1. lof Zie hebt een eerste pries haald met lof van de jury (Zwe), Jan is met lof slaogd (Eke), Hij kreeg alle lof toe ezwaaid (Dwi), Daor is mit veul lof over sproken (Vtm) 2. naam, reputatie (Zuidoost-Drents zandgebied, ti) Die mèenschen daor giet lof van oet die hebben een goede naam (Sle), Ze hebt wat een slechte lof een slechte reputatie (wh:ti) *Eigen lof stinkt (Smi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lof , lof , 0
, (r.-k.) = lof, godsdienstoefening Wie muzzen iedere zundag naor het lof (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lof , loffen , meervoud
, (Zuidoost-Drents zandgebied, dva) = strooien schoenen voor het paard om wegzakken in het veen of in nat land te voorkomen Trippen zint van holt en loffen van stro (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lof , lof
, korte middagdienst in de kerk. de misdiender diende geer ’t lof, want dan mog ie mè ’t wieròksvat zwaaien, de misdienaar diende graag tijdens de eredienst, want dan mocht hij met het wierooksvat zwaaien. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
lof , lòf
, lof Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
lof , lof
, lof , Ut lof is langer és de lèste mis. Het lof is langer als de laatste mis. De onderrok is langer dan de bovenkleding. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
lof , lof , zelfstandig naamwoord
, et; loof van bep. groenten, knolloof, bladeren van de aardappelplant Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lof , lof , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , lof , (godsdienstoefening) lof Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
lof , lof
, eredienst (op zondagmiddag) Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
lof , lof , brussels lof
, witlof. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
lof , [kerkdienst ] , lof , onzijdig
, löfke , lof, kerkdienst in de namiddag Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
lof , lòf , zelfstandig naamwoord
, "middagkerkdienst; In maaj iedren dag nòrt lòf. Van Beek - Draagt een meisje of vrouw een onderjurk, die onder de bovenrok uitkomt, dan heet het: ""'t Lof ies langer as de lèste mis"". (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958); MP gez. Et lòf is langer as de liste mis. (als een onderrok onder de jurk uitkwam); J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - LOF. In het onzijdig geslacht wordt de avond-godsdienst, de vesper, alhier door de Roomschen, het lof genoemd. Z.a. A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord o. - namiddaggodsdientoefening." Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |