elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: lijster

lijster , liister, zwâre - , [zelfstandig naamwoord] , groote lijster (Turdus viscivorus). Schatliister, dubbele lijster (Turdus pilaris). Geelvleugeltien, Oranje-lijster (Turdus iliacus).
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
lijster , kliester , lijster.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
lijster , lîster , vrouwelijk , lîsters , lijster.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
lijster , lijster , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. daklijster.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
lijster , liester , lijster.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
lijster , liester , [zelfstandig naamwoord] , lijster. Zingen as n liester.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
lijster , liester , mannelijk , liestesj , liesterke , zanglijster, Turdus philomelos.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
lijster , lisjter , lijster, een vogel.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
lijster , liester , kliester , 0 , liesters, liesterings (Zuidoost-Drents zandgebied) , Ook kliester (Kop van Drenthe) = 1. lijster Der bint zwarte liesters merels (Die), ...grieze liesters grote lijsters (Exl), ...grauwe liesters grote lijsters (Row), ...grote liesters vroeger gevangen om te eten (Hgv), ...bonte liesters kramsvogels (Exl), ook gezegd van zanglijsters (Row), ...broene liesters (Hijk), ...kleine liesters zanglijsters (Dwi), ...gele liesters merels (Ros), Het is gebeurd mit vaoi, hij vangt gien kliesters meer (Row), Hij zingt as een liester (Mep), zie ook drousel 2. (vaak verkl.) klein, tenger persoon (Zuidwest-Drenthe, Kop van Drenthe) Och, wat een liesterdie, die hef ook een slimme pape had (Dwi), Die kliester kan ok neit veul oet het stro zetten (Een)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
lijster , liesdoorn , 0 , liesdoorns , (N:ti) = lijster
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
lijster , liester , lijster
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
lijster , liester , lijster.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
lijster , liester , zelfstandig naamwoord , de 1. lijster 2. merel 3. tenger meisje of vrouw
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
lijster , liéster , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , liésters , liésterke , lijster , (alle lijsterachtigen) liéste Zw: Zynge wie 'n liéster.; (lijster); (grote lijster) dikke liéster
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
lijster , lèèster , lijster.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
lijster , liester , zelfstandig naamwoord , (zang)lijster. Zie ook: zangliester.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
lijster , lèijster , lijster
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
lijster , liester , 1. lijster; 2. merel; dubbele liester, grote lijster (Nunspeet); liesterkrallen, lijsterkrallen, 1. lijsterbessen; 2. lijsterbesboom.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
lijster , liester , mannelijk , liesters , liesterke , lijster
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
lijster , liester , liêster , zelfstandig naamwoord, mannelijk, vrouwelijk , liesters/liêsters , liesterke/liêsterke , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); zanglijster
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
lijster , lèster , lèèster , zelfstandig naamwoord , lijster (Turdus); Cees Robben: lèster; WBD III.4.1:85 'lijster', 'todlijster', ' schijtlijster' , balklijster' - grote lijster (Turdus viscivorus); WBD III.4.1:88 'dubbellijster', ' kramlijster ' = kramsvogel, ook genoemd: vlierscheut; 81 'lijster' = merel; 85 -balklijster' = grote lijster 85 'schijtlijster','todlijster' = grote lijster; Antw. LIJSTER (uitspr. lest?r) - zelfstandig naamwoord v. en niet m. Fr. grive - lijster; lèèster; Henk van Rijen – lijster (Turdus)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal