elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: lempe

lempe , lempe , een vrouwmensch zonder vrouwelijke keurigheid of netheid, die daarheen slendert, zonder op hare houding acht te geven. Isl. at limpiaz, verslappen, bezwijken. Pl. d. limpe. A. S. lempe, goedaardigheid: hier in den zin van zoetsappig, sleeuw. De haas heet in Reinike de Vos daarom ook lampe; en bij Kil. lempe, scheefbek, eig. hazemond.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
lempe , [sloddervos] , lempe , vrouwelijk , sloddervos, die achteloos is in haar gang.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
lempe , lempe , onhandige meid
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
lempe , lâmpe , lempe , slordig meisje. Zon lâmpe van ’n deerne, niks an kante en sloddereg op heur goed.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
lempe , lempe , zelfstandig naamwoord , lang meisje. Zie ook: lökke.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
lempe , lempe , lange vrouw of meisje.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal