elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: langs

langs , langst , langs.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
langs , langs , [bijwoord] , dit woord wordt gebruikt in de Spw. “er ein wat langs geven”, in zijne afwezigheid kwaad van hem spreken. “Er goud of slecht langs komen”, nl. langs den levensweg, d.i. in ruime of bekrompen omstandigheden zijn.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
langs , langers , langs, voorbij; ’t gunk hōm bij de neuze langers = ’t ging hem voorbij, hij kreeg er niets van.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
langs , langs , lans, langers , (de g wordt bijna niet, in sommige streken in ’t geheel niet gehoord, en zoo) = lans, Veenkoloniën laans (ook Drentsch) = langers, in: dat gait ’r goud langs (zij komen goed vooruit, van vaar- en rijtuigen); ’t gait ’r vlijgend langs = verbazend snel; d’r langs goan = dood gaan, sterven; hij gait ’r langs = hersteld niet weer. – Wordt ook van levenlooze voorwerpen gezegd, en in ’t algemeen zooveel als: omkomen, vergaan, bv. van kleeren die veel te lijden hebben; d’r gait wat langs! = er is wat spijs (of: voeder, enz.) noodig! zij kriegen d’r wat langs = zij moeten veel uitstaan, hebben ’t hard te verantwoorden; ook, zij krijgen slaag, of: worden erg bepraat, belasterd; – ’t gait ’r hard langs = ’t gaat snel, hard vooruit, ’t heeft een harde vaart, van paarden, schaatsenrijders, rijtuigen, enz. gezegd; ook Oostfriesch; ’t ken d’r nijt langs, eig. = niet tusschen door, en fig.: ’t kan niet door den beugel; ’t’r langs leggen (Ommelanden) = een slecht gedrag leiden, verkwistend leven; zien geld is t’r langs = hij heeft zijn geld er doorgebracht. Zuid-Nederlandsch lanst = langs. Zie ook: an, bielangs, en: hierlangs.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
langs , langes , bijwoord, voorzetsel , Langs. Langes de kante lópen. Trap n(i)eet in de plassen, maor loopter langes.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
langs , langes , langs , voorzetsel , Langs. || Hij loopt langes de kantjes. Geef mijn dat pakkie voor Ant maar mee, ik kom er toch langes. Langes de weg (Oostzanen, a° 1627), LAMS 709. Lopende langes de Koog, SOETEBOOM, Ned. Ber. 43. ’t Dijkje langes, SOETEBOOM, S. Arc. 589. – Evenzo ook elders. – Vgl. Mnl. Wdb. IV, 98 vlg. op langes FRANCK 548 op langs.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
langs , langs* , luidt in de Veenkoloniën laans, elders lans * en langers. Vaak wordt het pleonastisch samengesteld met an en bie, bvb. anlàngs (= langs iets) slieren, kellekte bie de hoezen lans (schrijftaal: bijlàngs de huizen), vergel. bielangs * (bldz. 503) ook de aanteek.; zoo ook hierlàngs in: hij woont hierlàngs = eenige huizen (Groningsch deuren) verder, aan dezen kant der straat. Met “van langs” komt overeen het Nederlandsch: hij kreeg er langs, Met bldz. 538 te vergelijken: al zien geld gait ’r langs = wordt verspild.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
langs , langes , bijwoord, voorzetsel , Langs. Langes de kante lópen. Trap n(i)eet in de plassen, maor loopter langes.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
langs , langers , langes , [bijwoord] , nevenvormen van langs, Ik loop bie ‘t daip langes.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
langs , langs , laans , [bijwoord] , ook: laans (Hogeland, Westerkwartier) = langs. Van ouds geen voorzetsel; vandaar nooit langs de sloot of langs de toren, doch bie sloot langs, bie toren langs; langs het pad = ‘t pad langs; langs hier = hier langs. Ze binnen der aaltied eerlk langs komen = ze zijn eerlijk’door de wereld gekomen. Wat komst ter (bie) langs! = wat zie jij er uit! Zie ook van langs kriegen. ‘t Gaait ter goud, haard langs = ‘t gaat goed vooruit. ‘t Kin der nait iangs = ‘t kan er niet door, de weg is te smal. Fig. ‘t kan niet door de beugel. Der gaait wat geld langs! = er gaat heel wat geld op. Wat gaait ‘t ter langs! = wat gaat het hard! Dat kin der veur hom best langs = dat kan hij zich veroorloven. Ze komen der zuneg langs = ze hebben ‘t zuinig. Zo gaait dat ter hier langs = zo gebeurt dat hier. Der roar langs komen = geen geregeld leven leiden. Dat mout ter zo moar langs = wij moeten ons er mee behelpen. ‘t Hoes gaait ter langs = staat in lichte laaie. Hai gaait ter langs = hij herstelt niet weer. Zien geld is ter langs = is op. Hai legt ‘t ter laans (Hogeland) = hij leidt een slecht gedrag. Zie ook bie langs en langers.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
langs , langs , bijwoord , langs. In t langs, overlangs; dr langs hen, er langs
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
langs , langes , bijwoord , verouderde variant van langs. | De Groôtsloôt langes. Langes de Zoip reeë de boerekarre of en an. Opvallend zijn nog verouderde constructies als onder dik langes = onder langs de dijk; oppe dik langes = boven langs de dijk; bai langes = langs. Vgl. Fries bij lâns.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
langs , langs , langs.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
langs , langs , laangs , voorzetsel , Ook laangs (Zuidwest-Drenthe, zuid) = langs Langs de weg maak ie van alles mit (Hgv), Hij gunk langs het achterpadtie naor huus (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
langs , langs , langes, laangs, langers , bijwoord , Ook wel langes in bep. zinsposities, laangs (Zuidwest-Drenthe, zuid), langers (Zuidwest-Drenthe, zuid, wm) = langs, ook vaak in samenkoppelingen (die niet alle zijn opgenomen) Hier kuj niet langes der steeit een wupkar in ’t pad (Eex), Hai zee het zo bai de neus langes (Rod), Ik wil nog èven de eerpels langes kijken hoe de aardappelen er bij staan (Ruw), Hij ligt met een akker an oes langs (Hijk), Hij mös van het wark even bij de winkel langs (Bco), De wèke is der weer langs is al weer voorbij (Nsch), Even die riege der langes maken rooien (Bov), In de week je goeie goed an, zo kan het der niet langs dat gaat niet (Sle), Gelukkig die nare dag is er weer langs voorbij (Gas), Het geld zal der wel gauw langs wezen op raken (Zwe), Ik moet op tied in hoes wezen, anders krieg ik het er van langes slaag of berisping (Row), Hie hef er flink van langs had is erg ziek geweest (Sle), Wij kunt er wel ies van langes kriegen een bui op ons hoofd krijgen (Dwi), Het kun der mor net langs het kon bijna niet door de beugel (Bei), Zo kan het er toch niet langs wichter (ti), ..haoste neet langers dat kan Bruin niet trekken (wm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
langs , langs , naast, ze lùpt langs mèn, zij loopt naast mij, komt ’s unne kéér langs, kom eens een keer op bezoek.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
langs , lanks , langes, langs , (Kampen) 1. langs; 2. languit, Gunninks woordenlijst van 1908: langs
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
langs , van ’s langs , bijwoord , in de lengte, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
langs , langes , langs. Zuw is langes de Koerbârg loopm?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
langs , langs , laangs, laans, laanges , vormen op -es: langes, laanges komen voor na de kern van woordgroepen vz., bw. 1. langs: vlakbij en parallel met 2. via, door 3. voorbij
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
langs , langs , voorzetsel , over , (over de straat) langs de sjtraot VB: Nao de sjaol löp 'r mer get uüver de sjtraot, dao ês gèine bié hön.; aan langs VB: langs dizze kaant sjtoën geng hoézer.; heen (langs me heen) langs mich doer VB: 'r Fitsde langs mich doer zoonder get te zegke.; via langs VB: V'r voerte langs Lûik nao Luxemburg.; voorbij langs VB: 'r Ês zjus langs gaange.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
langs , langs , naast
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
langs , lêêst , langs.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
langs , langes , langes-, lanks, lanks- , voorzetsel , langs.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
langs , langs , 1. in langs elkaâr leeve, naast elkaar leven; 2. in langs komme, op bezoek komen , Langs elkaâr leeve, naast elkaar leven. Zonder vriendschap en betrokkenheid., Ge moet is langs komme. Je moet eens op bezoek komen.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
langs , langs , laangs , langs
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
langs , laangst , langs.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
langs , langs , laanst , voorzetsel , naast (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Tilburg en Midden-Brabant); laanst; langs (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
langs , langs , voorzetsel , naast
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
langs , langs , langst , voorzetsel , "naast; Zaate gij langs Susse?; Dirk Boutkan:  'daorlangs' (zin 87, blz. 99.); Verh.LANGS vz - niet alleen gebruikt om een beweging parallel met een lengte aan te duiden, maar ook in de betekenis van 'naast', in rust: op school zit ik langs ... Voor de redenen z.a.; Daamen, Handschrift 1916 ""langst - langs""; Want iederendeen die draogt z'n kruis; en 't hangt in ieder, ieder huis; en 't stao langst al de wege. (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘’t Kruis’, 1939); — Nèt as meej Driekôoninge wier langst de deure getrokke (circ. Grôot diktee 2000); Antw. LANGST (veeltijds gekrompen tot 'last') vz + bw. - Wordt gebruikt om eenvoudig een betrekking v. plaats, een ligging, ook wel om een richting van of naar zekere zijde aan te duiden. Langst den eene kant van de straat staan huizen; langst de waterkant. WNT LANGS, langes, langst"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
langs , slangs , bijwoord , over de (gehele) lengte van een ruimte; lang + adverbiale s (+ voorzetsel); Van slangs dur 't café hô Jan de Timmerman mee schrogskes en plaanken 'n wel tien meter lange toffel getimmerd mee on wirskaanten baanken van plaanken-op-biertunnekes. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30); Cees Robben – Slangs geburen en gebôômt.. (19590905); WBD in de lengte (b.v. m.b.t. het eggen)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal