elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: lampenpoetser

lampenpoetser , laamppoester , laampepoesterd , [zelfstandig naamwoord] , 1 borsteltje om ‘t laampglas schoon te maken, verbasterd uit laampepoetser, gelijk men in ‘t Westerkwartier zegt; 2 (Stad, Winschoten) de doethoamel,; 3 (Hogeland) de uitgebloeide paardebloem.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
lampenpoetser , laampnpuustr , zelfstandig naamwoord, mannelijk , laampnpuustrs , laampnpuustrken , borstel voor lampeglazen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
lampenpoetser , lampepoetser , mannelijk , a/lisdodde, b/petroleumlampreiniger.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
lampenpoetser , lampepoetser , zelfstandig naamwoord , lisdodde. De grote lisdodde (typha latifolia) is een vrij veel voorkomende plant die langs sloten en plassen groeit. Als de lisdodde is uitgebloeid ontstaat aan het eind van de taaie stengel een stevige, donkerbruine, sigaarvormige aar. Deze werd gebruikt om beroete glazen van de petroleumlampen schoon te poetsen. Daardoor was de naam lampepoetser veel bekender dan de officiële naam.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
lampenpoetser , laampenpoetser , lisdodde (plant).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
lampenpoetser , lampenpoetser , laampepoetser, lampepoetser, lampenpoester, lampen , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook laampepoetser, lampepoetser (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, lampenpoester (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents zandgebied), lampenschoner (Kop van Drenthe), lampenraeger (Zuidwest-Drenthe, noord in bet. 3.) = 1. borstel om lampen mee schoon te ragen De lampenpoester, daor muuk de lantèernopsteker het glas met schoon (Sle) 2. hoge, ruige begrafenishoed (wh:po) 3. lisdodde (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Wij hebt lampenpoetsers plukt veur een dreugstukkie (Bor), Stoezebollen of laampepoetsers (Vle), Aj het huus niet vol pluus willen hebben, moej gien laamperaegers anhaelen (Smi) 4. nachtvlinder (Midden-Drenthe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
lampenpoetser , laampepoetser , laampepoester , zelfstandig naamwoord , de 1. wisser, soort tuitenrager om lampen mee schoon te maken 2. dichte pluim van een rietstengel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
lampenpoetser , lampepoetser , lisdodde
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
lampenpoetser , lampepoetser , zelfstandig naamwoord , rietpluim van de lisdodde.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
lampenpoetser , lampenpoetser , aar van de lisdodde.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
lampenpoetser , lampepoetser , zelfstandig naamwoord , zo genoemd omdat de aar gebruikt kon worden om het glas van olielampen aan de binnenzijde te reinigen; WBD III.4.3:411 lampepoetser - lisdodde (Typha latifolia), ook genoemd: lis of lisdòt, tompoes of riet; WBD III.4.3:412 lampepoetser - aar v.d. lisdodde, ook genoemd: lisdòt, kolf, tompoes of kattestèrt
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal