elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: laagte

laagte , [tegenover hoogte] , läogte , lögte , vrouwelijk , laagte.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
laagte , leegde , leegte , vrouwelijk , laagte.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
laagte , leechtĕ , laagte.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
laagte , leegte , [zelfstandig naamwoord] , laagte. Baksleegte en Wolfsleegte streken in Westerwolde. De Leegte, streek onder Nieuwolde; ook de Dellen. || Lange Leegte; lege; loage
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
laagte , lege , [zelfstandig naamwoord] , laagte; ‘t woord komt alleen in eigennamen voor. De Lege = afhelling naar de Mij; Ballege, gehucht onder Onstwedde en onder Vlachtwedde; Utterlege, een deel van de es van Sellingen; Blekslege, gehucht onder Onstwedde, Zellege of Zelleegte, grond tussen Sellingen en Jipsinghuizen. Ook leegte en loage. ‘t Lege van de Weg, streek bij Uithuizen. , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
laagte , leegte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , laagte. In de leegte, lager, in ’t lagere
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
laagte , légt , vrouwelijk , laagte.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
laagte , leigte ,  leigting , zelfstandig naamwoord , Laagte. Vgl. Fries leechte. Zegswijze nei de leigte, omlaag, naar beneden. Verouderde variant leigting. Vgl. hougting naast hougte.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
laagte , leechde , vrouwelijk , leechdes , laagte.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
laagte , lêêgt , zelfstandig naamwoord , laagte. ’t Is nat daor in de lêêgt (korte i). ötlêêge is afgraven, lager maken, of uitgraven. Een zandafgraving is een zandlêêgt (êê=i). Kinderen speelden graag in de zandlêêgt achter de molen op de Esbeekse weg en in de Wisterikse Bèèrge. Zie ook: ötlêêge.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
laagte , leegte , laagte.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
laagte , leegte , 0 , leegten , laagte Daor gaoj de leegte in (Bal), Dat huusie stiet een eindtie van de weg of in de leegte (Ass), Der zit een leegte in het laand (Eco), Het vliegtuug giet ien de leegte naar beneden, wil landen (Flu)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
laagte , lègt , laagte. in die lègt stè duk wàtter, in die laagte staat vaak water.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
laagte , leegte , laagte
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
laagte , leegte , zelfstandig naamwoord , laagte
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
laagte , liede , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , - , - , laagte , VB: 't Duerp lik gaans ién de liede , de kërk op 'n hude.; diepte liede VB: Gaans ién de liede zaog v'r e duerpke ligke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
laagte , legte , laagte
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
laagte , leegte , zelfstandig naamwoord , laagte. Dät lig in de leegte.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
laagte , laegt , laagte; an de laegt, op de laagte, laagvlakte (Putten).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
laagte , lieëgdje , vrouwelijk , laagte, diepte , Heierbaendj liktj inne lieëgdje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
laagte , liëgdje , zelfstandig naamwoord , liëgdjes , laagte
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
laagte , lêegte , zelfstandig naamwoord , laagte; Henk van Rijen – 'lêegt' - laagte; Antw. LEEGTE (scherpe e) zelfstandig naamwoord v. - laagte; Jan Naaijkens - Dè's Biks – lêêgt zelfstandig naamwoord  - laagte
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
laagte , lieëgte , laagte
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal