Woord: kwets
kwets , kwets
, is eene uitdrukking van bespotting. De een vraagt b.v. heb je het gezien? de andere zegt: wat? en de eerste antwoordt kwets, ’t wordt meestal door het een of ander gebaar vergezeld. Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48. |
kwets , kwitsen , [zelfstandig naamwoord]
, liisterkrâlen, de bessen van dien boom. Hd. Quitsche, Quisselbeere, Quitschbeere, Queckbeere. Nd. quitsbeere. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
kwets , kwetse , vrouwelijk
, pruim. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kwets , kwetsen , kwitsen
, lijsterbessen. Sorbus Aucuparia. Nedersaksisch quetsen, quitsberen, quitser, Holsteinsch quiteberen; quitschenbaum, Hoogduitsch Quitsche, Quitse, Quitze, Vogelbeere, Vogelbeerbaum. Zie: v. Hall Neerl. Plantensch. bl.76. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kwets , kwetsen*
, “kwets” is in ’t Nederlandsch de naam van een langwerpige blauwe pruim (Hoogduitsch Zwetsche.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
kwets , kwetsen , meervoud
, pruimensoort Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kwets , kwetsen , [zelfstandig naamwoord]
, 1 soort pruim; 2 (Westerwolde) kwitsen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kwets , kwitsen , [zelfstandig naamwoord]
, bvn. = lijsterbessen; b.v. kwitsen hòlt. Oud volksgeloof: Met n kwitsen stòk mos de melk omruierd wòrren, din wol ‘t beter kaarn; (d. V.) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kwets , kweetsen , [zelfstandig naamwoord]
, ook: kweeksen (Westerwolde) = kwitsen. Zo ‘t kweetsenhòlt, n kweetsentoeksken enz. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kwets , kwes , zelfstandig naamwoord
, Kwets, langwerpig soort pruim. Vgl. Duits Quetsche. Men onderscheidde blauwe en witte ‘kwesse’. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kwets , kwėtsj , vrouwelijk
, kwėtsje , kwėtsjke , kwets (pruim); babbelkous. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwets , kwetse
, pruim. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kwets , kwets , kwetse , 0
, kwetsen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook kwetse (Zuidwest-Drenthe, zuid). Vaak mv. = 1. kwets, blauwe pruim (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe) Kwetsen waren knap zoer en worden allend gebruukt veur de inmaak (Hgv), zie ook kwitsebai, wicht II 2. vrucht van de sleedoorn (Zuidwest-Drenthe, noord) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kwets , kwetse
, pruim. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kwets , kwitse , zelfstandig naamwoord
, de 1. sleedoorn 2. hetz. als kwetse (bet. 1) 3. spuwsel van tabakssap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwets , kwetse , zelfstandig naamwoord
, de 1. kleine, harde, blauwe pruim: kroosje 2. appel of peer die van de boom valt en daardoor wordt gekneusd; kwetsen, mv.; bep. handpeer die gemakkelijk kneusde en rotte Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwets , kwitsen , kwitse, kwits, kwetsen , zelfstandig naamwoord
, de 1. bep. boom: lijsterbes 2. bessen van de lijsterbes Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwets , kwetsj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kwetsje , - , kwets , (pruim) kwetsj VB: 'n kwetsj ês 'n laankwérpige, tamelik hel, bloûw proûm.; kwetsje pruim (bep. oude pruimensoort); kwetsje Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kwets , kwets
, gekneusd (fruit). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |