Woord: kwatter
kwatter , kwatter , zelfstandig naamwoord
, 1. Iemand die geregel ‘kwat’ of kwalstert. 2. ‘Vochtige’ prater. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kwatter , kwaaier , zelfstandig naamwoord
, speekselvlok, grote spuugklodder. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
kwatter , kwaajer
, fluim; een echte ouderwetse kwaajer krijg je door met een luid geluid de neus op te halen en de keel te schrapen en daarna de verzamelde afvalstoffen Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
kwatter , kwetter
, te kwetter vallen, op de grond vallen van rijp fruit. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
kwatter , kwaaier , zelfstandig naamwoord
, speekselklodder (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |