elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kundig

kundig , kunnig , met iemand bekend.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
kundig , kunnig , gaauw bekend met, kunnig op de menschen, iemand die, wanneer hij de menschen eens gezien heeft, ze terstond weer kent; zoo ook kunnig op den weg!
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
kundig , kundîg , kunnîg , bekend, vertrouwd; de kundîge weg = de bekende weg; de naam is mij kundig = ik ken den naam van dien persoon, dat dorp, enz. Gron. noa’t kundîge pad vroagen = fig. vragen naar ’t geen men weet of wat men kent.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
kundig , kündig , bijvoeglijk naamwoord , bekend; hi is mi n(i)eet kündig.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kundig , kundîg , voor: bekend, in: vroagen noa ’t kundege pad = vragen naar den bekenden weg, eig. en fig. “Ien loop van week hare ze vrouw Kamphoes ook kundig maokt dat Pait verdronken was.” Drentsch vragen noa de kundîge weg. Oostfriesch ’t goid hum as de jȫden; de fragen altîd na ’t kündîg pad (ook Groningsch); Oldenburgsch ’t geit ti jüüst as ’n Jod; de frogt na ’n weg, de der wol weet. (Kern und Willms nº. 319, bl. 38: “Wanneer joden met een boer handel willen drijven zoo gaan zij, als toevallig, bij hem in en vragen naar den naasten weg (of voetpad) naar eenige boerderij, hoewel zij die dikwijls zeer goed kennen, tot zij ongevoelig het gesprek op den handel brengen. Daarom is het vragen der joden naar den bekenden weg spreekwoordelijk.”
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kundig , kundĕch , ie bent hier noch zo kundĕch, je kent alles hier zoo goed.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
kundig , kööndig , kundig, bekwaam
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kundig , kunnig , bekend, verwant
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kundig , kundeg , kunneg , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 kundig; 2 bekend. Dij noa ‘t kundeg pad vragt, wòrdt in sloot wezen = men moet niet vragen naar wat men zelf goed weet. Op ‘t Hogeland bij verbastering: Hai vragt noa ‘t kundege paart. Mond is n kundeg pad, zegt Moeder, als zij onder ‘t eten de lamp nog niet aansteken wil. Hai is de weg kundeg = hij weet de weg. Hai vragt noar ‘t kundeg pad, net as de Jeuden. || kunne; kunneg
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kundig , kunneg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1 goed bevriend, 2 goed op de hoogte, goed thuis; kunneg wean met eenn, goed bevriend zijn met iem.
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kundig , kundeg , bekend (b.v. in: ie kommen mie kundeg veur)
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
kundig , kundich , kundigger, kundichste , kundig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kundig , kunnig , bekend.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
kundig , kunnig , bekend; * kunnig volk: bekenden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
kundig , kundig , bijvoeglijk naamwoord , 1. bekend Hij is door kundig in hoes weet er de weg (Bov), Hie is kundig op de kaort kan goed kaartlezen (Sle), ...op de peerde heeft er verstand van (Dwij), Hie vrag naor de kundige weg naar de bekende weg (Sle), Het is ’n kundige stem een bekende stem (Sle), Der komp kundig volk an, want de hond slat niet an (Dwi) 2. tot de vrienden- of kennissenkring behorend (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) Wij bint kundig met heur (Gie), Het is net geliek woor aj bint, mor ie komt haost altied een kundig meins integen (Hijk), (zelfst.) Dat is een goeie kundige van hum kennis (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kundig , kundig , bekwaam (speciaal gezegd over artsen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kundig , kundig , kundig wezen, (ergens) bekend mee zijn.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal