elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kuilen

kuilen , [in een kuil leggen; spelen met knikkers] , kulen , contr. voor kuzelen. Kil. kuyselen, met knikkers of andere ronde dingen spelen. De balle kuulde al in de rondte, de bal rolde steeds in de rondte. Als het kind den bal werpt of ziet werpen roept het kulo! zoo veel als kule ho! Z. n. gekule, gerol met ballen.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
kuilen , kuilen , in den kuil doen. , De aardappelen, knollen, enz. zijn gekuild.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
kuilen , [kuilen graven, in een kuil leggen] , kûlen , zwak werkwoord , kuilen graven; inkûlen, aardappels in kuilen doen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kuilen , [langzaam voortrollen] , kü̂len , zwak werkwoord , langzaam voortrollen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kuilen , koeltjen , een knikkerspel waarbij men 8, 16 enz. knikkers in een kuiltje stort. De knapen zeggen: wel dait mie vijre bie? (Oldampt), stort de acht dan gezamenlijk in het kuiltje en wint het wanneer dat in een even getal blijft liggen; in de Ommelanden wint oneven, en worden alleen de knikkers buiten het kuiltje geteld. Nedersaksisch külken spelen, Noordfriesch kölken. Zie: biedoun.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kuilen , kü̂̂len , Een rond voorwerp over den grond rollen. Als men een kind iets toekü̂̂lt, roept men: kü̂̂!
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
kuilen , koedelen , zwak werkwoord, intransitief , Een der wijzen van knikkeren. De knikkers in een koedel (kuiltje) schieten (de Wormer). Zie koedel en vgl. koelkie-gof.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kuilen , [rollen] , kü̂len , Een rond voorwerp over den grond rollen. Als men een kind iets toekü̂lt roept men: kü̂!
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
kuilen , küülen , zwak werkwoord , rollen (zoals van een bal)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kuilen , kuuln , zwak werkwoord , rollen. Loat mer kuuln, laat maar, ’t komt vanzelf in orde
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kuilen , koele , koelde, haet of is gekoelt , inkuilen, in kuilen opslaan.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kuilen , kulen , rollen met een bal of ook b.v. het kulen met een sinaasappel op Palmpasen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
kuilen , kulen , kulen, ekuuld , rollen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
kuilen , koelen , zwak werkwoord, overgankelijk , in een kuil doen Op nei laand worden de èerpels koeld (Wap), zie ook inkoelen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kuilen , kulen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) = rollen De knikker kuulde mooi op het pottie of (Noo), Bij het neuten riefken moej de koegel mooi hen veuren kulen, dan kriej vast allennig mor dun (Eex), zie ook krulen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kuilen , koelen , werkwoord , inkuilen van bijv. aardappelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kuilen , kulen , 1. rollen. De traonen kulen em over de wangen ‘de tranen rollen/rolden hem over de wangen’. Ook: rulen; 2. met de kuil vissen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kuilen , kuuln , rollen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kuilen , koelen , kuilen , werkwoord , verwerken en inkuilen van kuilgras
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kuilen , koûjle , werkwoord , koûjlde, gekoûjld , inkuilen , VB: Bepaolde appele wie Keulemennekes woerte altiéd gekoûjld.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kuilen , [rollen] , koelen , werkwoord , koelen, ekoeld , rollen, of laten rollen van een voorwerp.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kuilen , [rollen] , kulen , werkwoord , kulen, ekuuld , buitelen, over de grond rollen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kuilen , kulen , 1. rollen (met een bal of een knikker); 2. hoepelen; 3. werpen, gooien.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal