Woord: kreukelig
kreukelig , kreukelg , [bijvoeglijk naamwoord]
, kreukels vertonende. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kreukelig , krukkelig , bijvoeglijk naamwoord
, Kreukelig, vol kreukels of gauw kreukelend. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kreukelig , kreukelig , kreukig, kneukelig , bijvoeglijk naamwoord
, Ook kreukig, kneukelig (Zuidwest-Drenthe, zuid) = kreukelig Voldt het goed nou ies wat bèter op, want zoas ie het doet wordt het kneukelig (Mep), As ik het veuruut weten har, har ik det kreukelige goed nooit ekocht (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kreukelig , kreukelig , kroekelig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. vol kreukels, valse vouwen 2. kreukels, valse vouwen veroorzakend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kreukelig , knökkerig
, kreukelig, gekreukt. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |