elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: krenselig

krenselig , krinsêlg , zie: krintêrg, en: krinsêln.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
krenselig , krenselig , bijvoeglijk naamwoord , Kribbig. Mîtjen is zoo krenselig; ʼk gelöve stellig dat ze wat onder de léden hef.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
krenselig , [kribbig] , krenselig , bijvoeglijk naamwoord , Kribbig. Mîtjen is zoo krenselig; ’k gelöve stellig, dat ze wat onder de léden hef.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
krenselig , krenselig , humeurig, kribbig, ongedurig (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal