Woord: kraanwaken
kraanwaken , krane-waken
, op bed woelen zonder den slaap te vatten. Hamb. kur-waken. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
kraanwaken , [woelend in bed liggen] , kranewaken , zwak werkwoord
, hé lig te kranewaken, hij kan niet slapen en gooit zich dan op deze dan op de andere zijde. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kraanwaken , kranewaken
, Slecht slapen en daardoor gedurig in beweging zijn. Ik heb den hélen nacht liggen kranewaken van de tan(d)pîne. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
kraanwaken , kranewaken
, Slecht slapen en daardoor gedurig in beweging zijn. Ik heb den hélen nacht liggen kranewaken van de tampîne. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kraanwaken , kranewaken
, licht slapen met vaak wakker worden. Ook: anewaken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kraanwaken , kraenewaekn
, met veel onderbrekingen en onrustig slapen. Ik hebbe de hele nach liggn kraenewaekn, want mien vrouwe lag in de kraom. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kraanwaken , kranewaken , werkwoord
, kranewaken, ekranewaakt , onrustig slapen, vaak wakker worden. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kraanwaken , kranewaken
, telkens wakker zijn, de slaap niet goed kunnen vatten. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
kraanwaken , [wakker liggen] , krawake
, krawaakt, krawaakdje, gekrawaaktj , wakker liggen van de onrust , Hae haet d’n hieële nach(t) ligke te krawake. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |