elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kopakker

kopakker , kòp-akkers van de kweller , [zelfstandig naamwoord] , de akkers aan de buitenteen van de zeedijk, gescheiden van de kwelder door de afwateringsriet. Bij hoge vloed brengt men de schapen op de kopakkers.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kopakker , kopakker , zelfstandig naamwoord , de; voorste of achterste deel van een stuk wei- of bouwland
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kopakker , kopakker , kopäkker , wendakker, het eind van de akker waar de ploeg gekeerd wordt.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal