Woord: kontroffel
kontroffel , kōndrōffel
, (Ommelanden) = berisping. Eigenlijk zooveel als: een roffel op zijn achterste slaan. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kontroffel , kontrovvel , [zelfstandig naamwoord]
, 1 n rovvel veur de kont (plat); 2 een geducht standje. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kontroffel , kontroffel , kontjeflikken, kontslaon , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook als onbep. w. kontjeflikken (Midden-Drenthe), kontslaon = 1. spelletje waarbij iemand met z’n gezicht tegen een muur staat of kromstaat en dan moet raden wie van de overigen hem een klap voor z’n achterwerk heeft gegeven Kontroffel deew bij ’t schoel (Sle) 2. klappen voor het achterwerk (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Aj op schoele een neie jonge in de klasse kregen, dan worde hij aover de mure elegd en kreeg hij kontroffel; as hij dat ehad hadde, heurde hij der bij (Hgv), Bij de ambachtschoele kregen de neilingen de eerste dag konteroffel (Hol), dit werd ook gedaan bij het spel bok, bok hoeveel horens? raadde men het aantal vingers niet, dan werd er roffeld op het achterste van de bok 3. ongeluk Hij hef een beste kontroffel holden ongeluk gehad (Nor) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kontroffel , kontroffel
, pak slaag Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kontroffel , kontroffel , konteroffel, koentroffel
, 1. pak slaag; 2. uitbrander. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |