elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: koest

koest , koest , vrouwelijk , 1, elders koes. Wil men b. dat een hond zich stil houde of gaat liggen zegt men: koest of koest u. Voor koesten heeft Meijer: liggen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
koest , kůst , zich kůst hoolen, zwijgen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
koest , koest , koestie , [bijvoeglijk naamwoord] , Hol die koest. Hai was koestie. Tot een hond: koest! Zie koetsen. || koetsen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
koest , kósj , koesj , koest. Kósj dich hunjtje: koest hondje!; koesj koest, stil!
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
koest , koest , koestem , bijvoeglijk naamwoord , Ook koestem (Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, zuid) = koest Koest hond! (Sle), Ie moot oe nog eventies koest holden, de pannekoken bint zo gaer (Die), Je holden je vanaovend wel koest, hè rustig (Schn), Holdt oe wat koestem! (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
koest , koest , koest
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
koest , koest holln , stil houden. Iej mutn oe koest holln, de olde vrouwe kan gien drukte veeln.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
koest , kuust , bijvoeglijk naamwoord , koest Houwie maor een biejie kuust Houd je maar een beetje koest
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
koest , kôsj , tussenwerpsel , koest , kôsj! VB: kôsj!, sjejs te oét mêt bletsje!; kôsj-tich ga liggen (tegen hond) kôsj-tich! (fr. 'couche-toi!')
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
koest , zich kôsj hawe , bijwoord , koest , (zich koest houden) zich kôsj hawe VB: Dè ês zich kôsj woerde sèr 'r getroûwd ês.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
koest , koestem , koest.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
koest , koesj , koest , Haod dich koesj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
koest , koesj! , rustig! (tegen honden) (Frans: couche-toi – ga liggen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
koest , koesj , tussenwerpsel , koest
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal