Woord: koegang
koegang , kougang , koegang
, (in geschrifte koegang), klemtoon op: gang = kougange; zie: achterdeel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
koegang , koegank , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Naam van een bepaalde landmaat; eigenlijk een stuk land, zo groot dat één koe er voldoende voedsel vindt. Thans verouderd. Zie synon. op koeven. || Baernt Rommertsz … bekende … wettelycken vercoft … te hebben … tot eenen vryen eygen Jan Jansz. Corffmaker tot Assendelft een koeganck, oft zoe groot ende cleyn als (’t is), … ende heeft beloofd voor hem, zynen erven ende naecomelingen tvoornoemde koeganck te vryen ende waren, Hs. U. 19 f° 112 (Assendelft, a° 1580), prov. archief. – Koegang, koegank, was vroeger in N.-Holl. en Friesl. zeer gebruikelijk. zie Mnl. Wdb. III, 1653. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
koegang , kougaang , [zelfstandig naamwoord]
, Ze binnen op kougaang. || koudeel Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
koegang , koegáng , zelfstandig naamwoord
, Gang achter de koestallen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
koegang , koegang , 0
, gang achter de koeien of voor de koeien langs Achter de gruppe lag de koegaank (Hgv), Het huusie is achter op kougange (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
koegang , koegang , koegaank, koegaanke, koeganke , zelfstandig naamwoord
, de; gangpad, doorloop achter of evt. vóór de koeien langs Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
koegang , koegank
, ruimte achter de koeien op de stal (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |