Woord: knipgat
knipgat , [klein gat] , knipgat , onzijdig
, gat in een weg. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
knipgat , knipgat , onzijdig
, knipgääter , gat in wagenspoor Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
knipgat , knipgat , zelfstandig naamwoord
, gat in de weg Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
knipgat , knipgat
, gat in het wegdek. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
knipgat , knipgat
, oneffenheid in de weg. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
knipgat , knipgat
, gat in de weg Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knipgat , knipgat , zelfstandig naamwoord
, gat in de weg. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
knipgat , knipgat , knippe, knip
, gat in een (onverharde) weg. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |