Woord: knijplicht
knijplicht , kniplocht , knieplocht , 0
, Ook knieplocht (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën) = zaklantaarn Hij scheen mie precies in het gezicht mit zien kniplucht (Bov), De inbreker hef zien kniplochien laoten liggen (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knijplicht , kniplichje
, zaklamp. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
knijplicht , kniplocht , zelfstandig naamwoord
, et 1. zaklantaarn 2. knijplamp Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
knijplicht , knèìjplichje , kniplichje
, zaklamp Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
knijplicht , knieploch , kniepluchte
, zaklantaarn (Oldebroek, Wezep). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |