elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knie

knie , knie , knee , vrouwelijk , kniën, kneën , knie.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
knie , knei , kneie , knie; kneien (alleen meervoud) in de bōksen, zegt men van een broek, die de vouwen, bij het zitten verkregen, behoudt. Zegswijs: ’n kiend ien knei hebben (Hoogeland) = onnoodige, dwaze zorg hebben, zwaartillend zijn, spottend gezegd.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
knie , knie , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Meerv. soms knies, ook wel kniese(n). Zie de wdbb. || Twee knies op de ende van de dolboorde (boorden der roeidollen), dik vierkant 6 duim, Hs. bestek veerschouw (a° 1744), Zaanl. Oudhk. – Ook als naam van een water bij O.-Zaandam. || De Knie. Twee stukjes weiland gelegen tussen de Gouw en de Knie. Vroeger: het Knie, Kaart v. d. Uytw. Sl. 12. – Ook onder Schardam is een water dat het Knie heet, Zie Kaart v. d. Uytw. Sl. 7. Deze wateren zijn vrijwel recht en hebben geen grote kromming, die hen op een knie doet gelijken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
knie  , kneen , knie (enkelv. en meerv.). Mit de kneen door de bôks valle, de broek stuk vallen. Op de kneen valle, knielen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
knie , knei , onzijdig , kneine , kneichien , knie
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
knie , knij , knije , [zelfstandig naamwoord] , 1 knie. Op knijen liggen goan = knielen. Veur ain op knijen valen = een knieval doen. Hai slept op knijen; as e omvaalt, is e wakker = hij gunt zich geen tijd om te slapen; 2 in Westerwolde worden de geslachten knijen genoemd: vader, zoon, kleinzoon = 1e, 2e, 3e knij; 3 de elleboog van een kachelpijp; 4 steunbalk tussen spanten en dek van een schip.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
knie , knee , zelfstandig naamwoord, onzijdig , kneene , kneekn , knie
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
knie , knéj , mannelijk , knéjes , knie(ën)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
knie , kniese , zelfstandig naamwoord, meervoud , Knieën. | Wat hei je kladdige kniese.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
knie , knei , mannelijk , kneie , kneike , knie.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
knie , kni-j , Ned. knie.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
knie , knééj , knie.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
knie , kni-je , de kni-je inne bóks: inne bóks die ge al lang hád gedrage kwoam de vöärm vánne kni-je te stoan.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
knie , knee , kniene, knene , knie.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
knie , kniene , knieën.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
knie , knie , kneie, knei, knai, knee, kneei, kneeie, knaie , 0 , knienen, knieën , (Zuid-Drenthe). Ook kneie (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën), knei (Kop van Drenthe), knai (Kop van Drenthe), knee (Midden-Drenthe), kneei (Midden-Drenthe), kneeie (Zuidwest-Drenthe, noord), knaie (Veenkoloniën) = knie Hai is deur de knaien gaon mit voetballen door de knieën gezakt (Vtm), Hij har zu’n schrek hij is mit knikkende kneien naor hoes gaon (Bco), Het water stiet mij baoven de knienen ik moet plassen (Eli), Hij völt de knie deur de broek (Ruw), Een pèerd met lösse knienen met naar buiten staande kniegewrichten (Sle), Ze hebt hum op de kneien kregen van hem gewonnen (Klv), Zörg daj hom goud under de knei holden onder de duim (Vri), Dacht ij dat ik veur hum deur de knieën gung? toegaf (Coe), Hij gung op de kneien veur hum liggen knielde (Hijk), Wij gaot op de kneeien gaan knielen (Anl), Hij hef het onder de knie kregen (Ass), Hij hef hum over de knie legd (Bor), ...pakt pak voor de broek gegeven (Eex), Even op kne(e)ie en elleboge even schaften (Dwi), Hij zit maor bij de naovend te knienen dreugen niks te doen (Hgv), Op kneien de kost verdienen aardappels rooien (Klv), Ie maggen oze leive Heer op de blote kneien danken dankbaar zijn (Bco), Hij hef een vel veur de kop as een bolle veur de kneien van iem. met een bord voor het hoofd (Ruw), Hij mus het op de kneien verhaolen hij had het er moeilijk mee (Row) *O mouder Merei / Wat jeukt mie de knei / Och kind wat zol dat / Dat heb ik net zo had (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knie , kniy , knie, mv. kniy of kniejes.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knie , knie , knîê , knieën , kniegien , knie. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: knîê
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
knie , knîê , (Gunninks woordenlijst van 1908) zie knie
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
knie , knieë , zelfstandig naamwoord , spel: zie: aoverknieje.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
knie , knie , kniene, knienn , knie.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
knie , kniejes , knieën , És ge aauwer wordt dan kun'de laast kriige van kaoj biin of kaoj kniejes. Als je ouder wordt dan kan je last krijgen van slechte benen of slechte knieën.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
knie , kni’je , zelfstandig naamwoord , de; 1. knie (van mens of dier) 2. deel van de broekspijp of kous vóór de knie
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
knie , kneej , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kneeje , kneejke , knie , VB: Es ich op m'n bloetse kneje môs trukkoëme, daan doeg ich 't.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
knie , kneej , kneejes, kniejes , knie
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
knie , knieje , knieën. in de uitdruk­ king “ij zit meej z’n knieje dur z’n broek”, “hij heeft bij z’n knieën een gat in z’n broek.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
knie , knieje , zelfstandig naamwoord , kniegien , knie.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
knie , kniej , kniejes , knie
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
knie , knee , kneeën, knene , knie.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
knie , knie , knieën, kniejes , knie, het knie.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
knie , kneejes , kniejes, kniejs , zelfstandig naamwoord, meervoud , knieën (Land van Cuijk); kniejes, kniejs; knieën (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
knie , kneên , zie knie
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
knie , knie , zelfstandig naamwoord , knieje/kneên/kneen , kneenke , knie; het knie – de knie
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
knie , kni-j , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kni-jje , knieke/NO kni-jke , knie
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
knie , knie , zelfstandig naamwoord , kniejes , knieke , "knie; Boutkan - Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer (1996): ;  knieje (plur.) 'op oe kniejes' (blz. 55); Van Delft - ""Die meid heeft mos aan der knieën (kuiten).""  (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929) = die meid is rijk...; Pierre van Beek – …een ""meid mee mos aon d'r kniejes"" (…)daaronder verstaan we in Tilburg een bemiddeld meisje. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950); Cees Robben – op z’n kniejes (19751024); Cees Robben – Gin mos aon d’r kniejes... en toch lief... (19561215) – Niet rijk en toch lief. Ut is un feen weef, de wel de. Gin haor op dur taande mar wel flink mos aon dur knieje... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990); Onze Paa kröpt op zen kniejes rond... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wir tèèd vur den hòf); Henk van Rijen – ón zen kniejes trèkke - er tussenuit gaan; WBD - knie - knie van een paard, ook genoemd (Hasselt) 'sprónggewèèref'; Biks - èèrd on de kniejes hèbbe - bij het huwelijk veel meebrengen (de jongen)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal