elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knasterig

knasterig , knasterig , knarsterig, knaarserig, knaasterig, knaskerig, gna , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook knarsterig, knaarserig (Kop van Drenthe), knaasterig (Veenkoloniën), knaskerig (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), gnasterig (Zuidwest-Drenthe, noord). Ook var. als bij knaster = 1. met veel kraakbeen Een zwienoor daor zit ok van die lekkere knaskerige stukkies in (Klv), Al te knasterig vleis muj wel holden, dat is ja net kauwgum (Eex), De leverworst was slim gnasterig (Die) 2. met geknars (Midden-Drenthe) Ik bin wat knasterig in de kneien (And) 3. zuur (Zuidwest-Drenthe, zuid), in Morellen kunt zo knarsterig zoer wèzen (Koe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knasterig , kniesterig , bijvoeglijk naamwoord , met veel kraakbeen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
knasterig , knasterig , wrang (Oldebroek, Wezep).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal