Woord: knarsen
knarsen , knarsen , gnòrzen , zwak werkwoord
, knarsen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
knarsen , knarsen , knirsen, knirsêln
, het geluid of ook alleen het gevoel wanneer men eten, met zand vermengd, tusschen de tanden krijgt; alsdan zegt men: ’t eten knarst, of: ’t is knarsîg, ook: knirsîg. v. Dale: knarsen, knersen = een scherp malend geluid voortbrengen; op de tanden knarsen; de deur knarst op hare duimen; daarvan: knarsetanden, knersetanden. Oostfriesch gnarsen, Hoogduitsch knirschen (= als bij v. Dale), eene versterking van: gnarren. Hoogduitsch knarren, kraken (van eene deur), en aan den klank ontleend; Zweedsch gnirla = knersen met de tanden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
knarsen , knarsen* , knirsen
, Nederlandsch knarsen, knersen, Hoogduitsch knirschen. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
knarsen , knierse
, knarsen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
knarsen , knasteren , zwak werkwoord
, kraken. Dät knastert tusschen de taonde Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
knarsen , knaarzen , [werkwoord]
, knarsen. ‘t Eten knaarst tussen tannen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knarsen , knarren , [werkwoord]
, knaarzen. De snij knart onner de vouten. , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knarsen , knirren , [werkwoord]
, geruis geven, van gewrichten, als er zeenwoater in zit. , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knarsen , knirzeln , [werkwoord]
, 1 knarsen; 2 kniezen 6; 3 (Westerkwartier) knirren. || knistern Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knarsen , knirzeln , [werkwoord]
, knarsen. ‘t Grint knirzelt. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knarsen , knierse
, ut knarse vánne tand. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
knarsen , knästeren
, 1. knarsen. 2. knarsetanden. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
knarsen , knarsen , knaarsen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook knaarsen (Kop van Drenthe) = 1. knarsen Die knarst op de tanden van gremietighaid (Bco), Enkeln konden ok zo knarsen as ze slaopen (Klv), Aj greunte niet goed wast knaarst het oe onder de koezen (Hgv) 2. korte, steunende geluiden maken van ziek vee (Midden-Drenthe), zie ook knarpen, knoersen, knaoren Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knarsen , knirzen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe) = barsten, uit zijn voegen barsten De naod van de jas knirst lös (Eev), Hij knirst oet de jasse (Row), De voring wil nog wel ies knirzen (Nor), De modder knirste hom tusken de tonen deur (Row), As der druk op komp dan knirst het er oet (Zui) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knarsen , knässen
, knarsen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knarsen , knästen
, knarsetanden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: knästeren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knarsen , knassen , knasteren , werkwoord
, knarsen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
knarsen , knärsen , werkwoord
, knärsen, eknärst , knarsen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
knarsen , knästeren
, kraken (O.-Veluwe); knästerbot, knassebot, knasterbot, knärsebot, kraakbeen; knästerd, oud mens (O.-Veluwe).. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |