elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klompenhok

klompenhok , klompmhok , portaal aan de buitendeur van de woning. ’t Klompmhok heb ze laeter veur de toch an de deure ebouwd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
klompenhok , klompehokke , zelfstandig naamwoord , et 1. aangebouwd houten schuurtje voor de deur van het huis, waarin men z’n klompen zet alvorens het huis in te gaan 2. hok waarin men klompen vervaardigt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
klompenhok , klompehokkie , zelfstandig naamwoord , klompehokkies , windhokje, houten loodsje voor de huisdeur De mêêste errebaaiershuisies hadde een klompehokkie verdeur De meeste arbeidershuisjes hadden een houten loodsje voor de deur om de klompen droog neer te zetten
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
klompenhok , [hok voor klompen] , klompen-ok , zelfstandig naamwoord , klompenhok, hok achter de deur.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
klompenhok , klompenhok , een aangebouwd, soms ingebouwd tochtportaal, aan de zijkant of de voorzijde van het huis.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal