elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klokhuis

klokhuis , klokhuis , onzijdig , klokhuizen , zaaddoos. Het klokhuis van een appel of peer. Overdragtelijk het binnenste van den mensch. Zijn klokhuis deugt niet, er zit geen goed klokhuis in.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
klokhuis , klokhü̂s , Hart, long en lever. Ook: onderste beetje tabak in de pijp. Zie: krösken.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
klokhuis , klòkhoes , appelhoeske , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 klokhuis; 2 figuurtje in ondergoed gewerkt; spinnechie; 3 holle plek in een aardappel; 4 (Oldambt en Veenkoloniën) ‘t intast van n swien.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
klokhuis , klokkės , onzijdig , portaal onder het klokkenhuis.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
klokhuis , klokhuus , 1. vitale inwendige organen van een dier. 2. zaadhuis van appels en peren.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
klokhuis , klokhuus , 1. long, lever en hart van een dier; 2. klokhuis.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
klokhuis , klokhoes , 0 , klokhuis Van een appel gooiden wij vrogger het klokhuus nog in de plokhaore (Zdw), Ik heb het klokhoes met opeten (Row), (fig.) Der zit een goed klokhuus in hij heeft een sterk gestel (Hgv), Die man is old zien klokhuusie is niet hielemaole geve meer (Pes), zie ook karnhoes
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klokhuis , klòkuus , (Gunninks woordenlijst van 1908) klokhuis
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
klokhuis , klokhuus , 1. klokhuis. ’n Klokhuus nuump ze ok wel kreuze. 2. hart en longen bij de slacht. 3. hart en longen van de mens. Zien biene wilt niet meer, mâr zien klokhuus is nog bes.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
klokhuis , klok-uus , zelfstandig naamwoord , klokhuis.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
klokhuis , [organen] , klokhuus , organen, ingewanden (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal